ECLI:NL:GHSGR:2012:BY5520

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.107.821-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • Zander
  • A. de Haan-Boerdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige en voogdijkwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Solstad, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin zij op 6 maart 2012 was ontheven van het ouderlijk gezag. De vader van de minderjarige, die als belanghebbende was aangemerkt, verzocht het hof om het gezag over de minderjarige te verkrijgen. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder in hoger beroep, steunde het verzoek van de vader en stelde dat de moeder ongeschikt was om het gezag uit te oefenen vanwege haar psychische problemen en alcoholgebruik.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 augustus 2012 werd duidelijk dat de moeder sinds een jaar vrij was van alcoholgebruik, maar dat er nog steeds zorgen waren over haar geschiktheid als ouder. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de minderjarige adequaat te vervullen en dat er gegronde vrees bestond voor de zedelijke en geestelijke belangen van het kind. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank om de moeder te ontheffen van het gezag, maar vernietigde de benoeming van de vader als voogd, omdat deze term in de wet is gereserveerd voor derden. In plaats daarvan werd de vader belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in het leven van de minderjarige, die sinds 2009 bij de vader woont en zich daar goed ontwikkelt. Het hof concludeerde dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de moeder niet in staat is om de noodzakelijke zorg te bieden. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 september 2012
Zaaknummer : 200.107.821/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 11-3635
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Solstad te Capelle aan den IJssel,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Als degene wiens/wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 5 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 maart 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De raad heeft op 9 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 9 augustus 2012 een brief van 6 augustus 2012 met bijlagen.
De zaak is op 23 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. N. Yasar, kantoorgenoot van mr. Solstad;
- mevrouw R. Westerkamp en de heer E. Weise namens de raad;
- mevrouw A.W. Cullens en mevrouw R. Goeptar namens Jeugdzorg;
- de vader.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), en is de vader tot voogd over de minderjarige benoemd. De moeder is veroordeeld aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarige te doen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De moeder verzoekt het hof primair om het verzoek van de raad tot ontheffing van het ouderlijk gezag alsnog af te wijzen, en subsidiair aanhouding van de zitting en benoeming van een onafhankelijk deskundige ex artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) die onderzoekt wat de verwachting is met betrekking tot de ontwikkeling en gezondheid van de moeder.
2. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3. De moeder stelt dat zij niet ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Zij is dankzij medicatie al een jaar vrij van alcoholgebruik en stelt alles in het werk om niet terug te vallen. Het niet tijdig regelen van gezamenlijk gezag met de vader is de moeder niet aan te rekenen, omdat zij ervan uitging dat de vader dit zou doen. Voorts is de moeder bang dat de vader, indien hij met het eenhoofdig gezag belast blijft, haar niet zal betrekken bij belangrijke beslissingen over de minderjarige en haar ook niet zal infomeren.
4. De raad is van mening dat aan de gronden van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:268, tweede lid onder a BW is voldaan. Bij de moeder is al jaren sprake van psychische problemen in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en depressieve klachten, die lange tijd gepaard zijn gegaan met fors alcoholgebruik. De minderjarige voelt zich sterk verantwoordelijk voor het welzijn van haar moeder en heeft de angst dat haar moeder doodgaat als gevolg van haar alcoholverslaving. De ontheffing is in het belang van de minderjarige omdat deze bijdraagt aan continuïteit en stabiliteit in haar leven. Voorts zal de ontheffing niet in de weg staan aan een structurele contactregeling met de moeder. Gezamenlijk gezag biedt geen afdoende oplossing voor de huidige problemen. De gronden voor een ontheffing zijn nog altijd aanwezig. Dat de vader de moeder niet zal informeren en consulteren over belangrijke beslissingen in het leven van de minderjarige is niet gebleken. Integendeel, de vader stelt zich altijd coöperatief op en ziet het belang in van het contact tussen de moeder en de minderjarige. De raad blijft dan ook bij zijn advies en het aldus aan de rechtbank geformuleerde verzoek, inhoudende dat de moeder wordt ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige en dat de vader zal worden belast met het ouderlijk gezag over haar.
5. De vader stelt dat de minderjarige recht heeft op haar beide ouders en dat hij niet in de weg staat aan het contact tussen de moeder en de minderjarige. Voorts informeren de vader en de minderjarige de moeder over belangrijke gebeurtenissen in het leven van de minderjarige en is het ook aan de moeder zelf om naar een en ander te informeren. Zij laat het wel eens afweten wanneer er activiteiten op de school van de minderjarige zijn. Daarnaast is de minderjarige dusdanig alert en bezorgd over de moeder dat zij als zij bij de moeder is zelfstandig onderzoek doet naar het alcoholgebruik van de moeder. Zij heeft daarbij onlangs geconstateerd dat de moeder opnieuw alcohol had gebruikt. Omdat de vader het gezag in het verleden in het geheel niet had, was hij aanvankelijk bereid om het gezag te delen met de moeder. Thans is de situatie van de moeder dermate instabiel dat de vader belast wil worden met het eenhoofdig gezag, zodat de vader zich – nu en in eerste aanleg – aansluit bij het verzoek van de raad.
6. Jeugdzorg benadrukt het belang van de minderjarige bij duidelijkheid over haar toekomstperspectief. Uit de verklaringen van de moeder blijkt dat het mogelijk is dat zij in de nabije toekomst niet langer zal instemmen met de uithuisplaatsing van de minderjarige. Bij de vader ontwikkelt de minderjarige zich heel goed en leeftijdsadequaat en het is in haar belang dat deze plaatsing blijvend zeker wordt gesteld.
7. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt het hof tot het oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daartoe dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder, gelet op haar persoonlijke problematiek, de minderjarige niet kan bieden wat zij nodig heeft. Onweersproken is dat de minderjarige met de problematiek van de moeder geconfronteerd wordt en zich deze in ernstige mate aantrekt. Aan een terugplaatsing bij de moeder wordt niet gewerkt en de onzekerheid over het opvoedingsperspectief blijft voortduren zolang de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing jaarlijks dienen te worden verlengd. Gelet op het feit dat de minderjarige sinds 2009 bij de vader woont, zij zich daar goed ontwikkelt en de vader het contact tussen de moeder en de minderjarige niet belemmert, acht het hof het in het belang van de minderjarige dat haar verblijf daar bevestigd wordt. De minderjarige is bijna twaalf jaar en heeft duidelijkheid en stabiliteit nodig.
8. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om uitvoering te geven aan het gezag over de minderjarige en dat er gegronde vrees bestaat dat de maatregel van uithuisplaatsing door deze ongeschiktheid of onmacht van de moeder onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige af te wenden. Het hof is dan ook van oordeel dat aan alle wettelijke vereisten voor een ontheffing van de moeder van het gezag over de minderjarige is voldaan. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
Het hof acht een nader onderzoek van de moeder niet geboden omdat dit niet tot de beslissing van de zaak kan leiden en omdat het belang van de minderjarige zich tegen een dergelijk onderzoek verzet.
9. Gesteld noch gebleken is dat bij het belasten van de vader met het eenhoofdig gezag gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige zouden worden verwaarloosd. Hetgeen de moeder daartoe heeft aangevoerd is onvoldoende, noch daargelaten dat de vrees van de moeder dat zij niet wordt betrokken bij het wel en wee van de minderjarige niet bewaarheid is. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij de vader tot voogd over de minderjarige is benoemd. De term ‘voogdij’ is in de wet gereserveerd voor ‘derden’ niet zijnde de ouders van het kind. Het hof zal het inleidende verzoek van de raad om de vader met het eenhoofdig gezag te belasten, toewijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover de moeder daarbij is ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de vader daarbij is benoemd tot voogd over de minderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat voortaan alleen aan de vader het gezag zal toekomen over de minderjarige:
[naam], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats];
bepaalt dat de moeder aan de vader rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarige zal doen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Zander en De Haan-Boerdijk, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2012.