ECLI:NL:GHSGR:2012:BY5799

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.111.874-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Mink
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De verzoekers, de moeder en de minderjarigen, waren in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2012, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl Jeugdzorg, de verweerster in deze zaak, vroeg om de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de zitting op 7 november 2012 werd de zaak behandeld. De moeder was aanwezig met haar advocaat, terwijl de vader niet was verschenen. Het hof heeft de door de moeder overgelegde stukken in de beoordeling betrokken. De moeder stelde dat er geen sprake meer was van een bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarigen en dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig was. Jeugdzorg daarentegen wees op recente ontwikkelingen die de zorgen over de minderjarigen onderstreepten, waaronder de financiële problemen van de moeder en de noodzaak van hulpverlening.

Het hof heeft vastgesteld dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Ondanks de positieve ontwikkelingen in de situatie van de minderjarigen, zoals de verbetering van hun ontwikkeling en de inzet van gezinscoaches, oordeelde het hof dat het prematuur was om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De zorgen over de minderjarigen waren nog niet volledig weggenomen, en de rol van de gezinscoaches was cruciaal in het afwenden van recente bedreigingen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de minderjarigen niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Deze beslissing is genomen door de rechters M. van Leuven, A. Mink en L. Linsen-Penning de Vries, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 28 november 2012
Zaaknummer : 200.111.874/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-291
1. [minderjarige 1],
hierna ook te noemen: [minderjarige 1],
2. [minderjarige 2],
hierna ook te noemen: [minderjarige 2], en hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen,
3. [moeder],
hierna te noemen: de moeder,
allen wonende te [woonplaats],
verzoekers hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de verzoekers,
advocaat mr. G.H. Amstelveen te Capelle aan den IJssel,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De verzoekers zijn op 20 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 mei 2012 van de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 27 september 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 18 september 2012 een brief van 16 september 2012 met bijlagen ingekomen.
De raad heeft bij brief van 19 september 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 7 november 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer S. van der Meer namens Jeugdzorg, en
- de heer C. den Haan (de nieuwe partner van de moeder).
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
[minderjarige 1] is in raadkamer gehoord.
Ter terechtzitting is door de moeder een drietal stukken overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de tussenbeschikking van 23 maart 2012 van de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 23 maart 2012 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 2 april 2012 tot 2 juni 2012. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Alvorens nader te beslissen heeft de rechtbank een verhoor bepaald van Jeugdzorg en de belanghebbenden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van (het hof begrijpt:) de minderjarigen verlengd tot 2 april 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
DE ONTVANKELIJKEID VAN DE MINDERJARIGEN IN HET HOGER BEROEP
Het hof is van oordeel dat de minderjarigen niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, nu zij onbekwaam zijn procesrechtelijke handelingen te verrichten en zal aldus beslissen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats].
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat (naar het hof begrijpt:) het inleidend verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen zal worden afgewezen.
3. Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, stekkende tot vernietiging van die beschikking, af te wijzen.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarigen. De motivering van de rechtbank op dit punt schiet tekort. Een ondertoezichtstelling is niet bedoeld om te gebruiken als middel om de moeder in de gaten te houden en te bezien of de aanwezige hulp doorgang zal blijven vinden. Verder is de ondertoezichtstelling in strijd met artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM) nu een deugdelijk onderzoek naar de mogelijke bedreigingen voor de ontwikkeling van de minderjarigen ontbreekt. Ook volstaat de hulpverlening in een vrijwillig kader, aldus de moeder.
5. Jeugdzorg verweert zich daartegen en wijst daarbij op de volgende recente ontwikkelingen. Nadat de voormalige gezinscoach in april 2012 wegens ziekte was vervangen door twee nieuwe coaches, kostte het deze nieuwe coaches veel moeite om bij de moeder binnen te komen, waardoor er zes tot acht weken (tot 14 juni 2012) geen contact is geweest. Toen dit contact eenmaal gevestigd was, bleek dat de moeder sinds half april 2012 geen inkomen meer had en dat zij in mei of juni 2012 uit de schuldsanering was gezet. De gezinscoaches hebben daarop met schuldeisers onderhandeld, fondsen aangevraagd en de voedselbank geregeld. Inmiddels is de moeder dankzij de inzet van de gezinscoaches weer toegelaten tot de schuldhulpverlening. Ook is de moeder inmiddels bevallen van nog een kind, [X]. Ten aanzien van de minderjarigen erkent Jeugdzorg dat het afgelopen jaar vorderingen zijn geboekt, hetgeen echter niet betekent dat er geen zorgen omtrent de minderjarigen meer bestaan bij onder meer Lucertis met betrekking tot [minderjari[minderjarige 2], de school van [minderjarige 1] en de informatie afkomstig van de gezinscoaches. Deze zorgen worden versterkt door de ervaring dat de moeder de neiging heeft om de zaken op zijn beloop te laten en de oorzaak van problemen buiten zichzelf te leggen. In tegenstelling tot de stellingen van de moeder hebben de in het verleden aan de moeder aangeboden en verleende (lichtere vormen van) hulpverlening niet tot het gewenste resultaat geleid of zijn deze door de moeder afgewezen. Hulpverlening in een gedwongen kader is gelet op het vorenstaande dan ook nog noodzakelijk.
6. Het hof zal de door de moeder ter zitting overgelegde stukken in de beoordeling betrekken nu het eenvoudig te doorgronden stukken betreft.
Het hof stelt voorop dat een ondertoezichtstelling zoals bedoeld in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts kan worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor nog altijd aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. Daartoe overweegt het hof als volgt. In het verleden hebben ernstige zorgen bestaan omtrent de minderjarigen. Met betrekking tot [minderjarige 2] was onder meer sprake van een ontwikkelingsachterstand veroorzaakt door onderstimulatie en ten aanzien van [minderjarige 1] bestonden zorgen omtrent de persoonlijke hygiëne en zijn sociaal-emotioneel functioneren. Momenteel gaat het beter met de minderjarigen. De door [minderjarige 2] opgelopen achterstand wordt onder begeleiding van school ingehaald en [minderjarige 1] krijgt op school huiswerkbegeleiding. Daarnaast is het hof gebleken van financiële problemen van de moeder die naar voren zijn gekomen na de bestreden beschikking. De moeder bleek uit de schuldsanering te zijn gezet en zij heeft gedurende een periode geen inkomen gehad. Door de hulp en inzet van de in het gezin aanwezige gezinscoaches zijn deze problemen inmiddels het hoofd geboden, hetgeen door de moeder ook wordt bevestigd. Aangezien voormelde huidige positieve ontwikkelingen nog zeer pril zijn, acht het hof het thans prematuur om de ondertoezichtstelling te beëindigen, waarbij het hof meeweegt de nadrukkelijke rol die de gezinscoaches hebben gespeeld in het afwenden van de zeer recente (financiële) bedreigingen. Afgewacht zal moeten worden of de ontstane (stabiele) situatie door de moeder kan worden gecontinueerd. Het hof neemt voorts in aanmerking dat op 28 augustus 2012 uit de relatie tussen de moeder en haar partner een dochter is geboren, die ook onder toezicht is gesteld, en dat de huidige - thans werkeloze - partner van de moeder die bij haar inwoont een stabiliserende factor is, doch in de nabije toekomst wellicht een baan zal vinden en (een groot gedeelte van de tijd) uithuizig zal zijn. Dit maakt dat niet met voldoende zekerheid gezegd kan worden dat de situatie zo bestendig is dat de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen zich niet meer voordoet. De gronden voor een ondertoezichtstelling zijn daarom op dit moment nog aanwezig.
8. Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de minderjarigen niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mink en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2012.