GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 november 2012
Zaaknummer : 200.108.751/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 11-2011
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, tevens verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Houwing te Rotterdam,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, tevens verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. V.S. Waterval te Spijkenisse.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[jongmeerderjarige],
geboren [in] 1994 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de jongmeerderjarige.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 22 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 april 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 23 juli 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 25 juli 2012 een brief van 24 juli 2012 met bijlagen;
- op 11 september 2012 een brief van 10 september 2012 met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 1 oktober 2012 een brief van 28 september 2012 met bijlagen.
De zaak is op 11 oktober 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader - de jongmeerderjarige is bij volmacht aan de vader verschenen -, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de moeder aan de vader met ingang van 14 december 2011 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarige en thans jongmeerderjarige, voor wat betreft de na 26 april 2012 te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 150,-- per maand per kind en verstaat dat genoemde bijdrage jaarlijks, met ingang van 1 januari 2012, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de moeder aan de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige:
[minderjarige], geboren [in] 1998 te [geboorteplaats], hierna verder: de minderjarige, en de (in die periode nog minderjarige) (thans) jongmeerderjarige alsmede, voor de periode vanaf 30 mei 2012 de door de moeder aan de (thans) jongmeerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de (thans) jongmeerderjarige, hierna gezamenlijk ook: de alimentatie.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader tot vaststelling van een door de moeder te betalen alimentatie af te wijzen.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te wijzigen, in die zin dat de alimentatie wordt vastgesteld op een bedrag van € 447,50 per maand per kind met ingang van 9 februari 2009, althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht.
De draagkracht van de moeder
4. Om proceseconomische redenen zal het hof eerst de draagkracht van de moeder beoordelen.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat zij draagkracht mist om enig bedrag aan alimentatie te voldoen. Verder betoogt de moeder dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat zij redelijkerwijs in staat moet worden geacht voldoende inkomsten te verwerven om een bijdrage voor de minderjarige en de jongmeerderjarige te voldoen. De moeder voert daartoe aan dat zij tijdens het huwelijk van partijen nooit heeft gewerkt. In 2008 heeft zij, na het uiteengaan van partijen, slechts tijdelijk gewerkt om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. In 2009 is de moeder verhuisd naar Friesland om aldaar te gaan samenwonen met haar nieuwe partner bij wie zij nog steeds woont. De moeder heeft slechts een beperkte opleiding en de werkgelegenheid in Friesland is slecht, waarbij ook haar leeftijd een rol speelt. Ondanks haar pogingen daartoe is het de moeder niet gelukt om een baan te vinden. Verder heeft de rechtbank haar overweging inhoudende dat rekening zal worden gehouden met een verdiencapaciteit van de moeder, onvoldoende gemotiveerd.
6. De vader betwist dat het de moeder aan draagkracht ontbreekt. Ten aanzien van haar verdiencapaciteit merkt de vader op dat de moeder ook ten tijde van het huwelijk van partijen periodes heeft gewerkt en zelfs een eigen onderneming heeft gehad. Ook is het zo dat de moeder in 2008 aantoonbaar eigen inkomsten heeft verworven. Tijdens de zitting in eerste aanleg is namens de moeder verklaard dat zij enkel niet werkt omdat zij samen met haar partner rond kan komen van zijn inkomen. Overigens betwist de vader dat de moeder actief op zoek is gegaan naar werk na haar verhuizing naar Friesland en hij betwist tevens dat de arbeidsmogelijkheden in Friesland dusdanig minder zijn dat de moeder geen werk kan vinden. Door de rechtbank is terecht geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Verder verricht de moeder thans wel degelijk werkzaamheden waarvoor zij inkomsten ontvangt; zij verricht betaalde diensten en biedt zichzelf aan via het internet, aldus de vader.
7. Het hof overweegt als volgt. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat bij de berekening van de draagkracht van de moeder uitgegaan moet worden van haar werkelijke situatie, inhoudende dat zij sinds 2009 geen eigen inkomsten heeft. Om te voorzien in haar levensonderhoud is de moeder afhankelijk van het inkomen van haar huidige partner, met wie zij samenwoont. Haar huidige partner neemt deel aan een schuldhulpverleningstraject, in welk kader hij slechts een beperkt bedrag aan leefgeld ontvangt. Hoewel het bij het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aankomt op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te verwerven, is het hof gebleken dat de moeder zich voldoende inspant om haar verdiencapaciteit te benutten. Het hof acht de verklaring van de moeder aannemelijk dat zij gelet op haar leeftijd, zeer geringe werkervaring, opleiding en overige omstandigheden, niet in staat is om (in de nabije toekomst) een betaalde baan te vinden en eigen inkomsten te verwerven. Daarbij gaat het hof voorbij aan de niet, dan wel onvoldoende, door de vader onderbouwde stellingen ten aanzien van de door hem gestelde inkomsten van de moeder en zal aan de moeder geen verdiencapaciteit toedichten. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de draagkracht van de moeder geen betaling van alimentatie toelaat.
8. Gezien het voorgaande behoeft hetgeen overigens is aangevoerd en het incidenteel appel geen bespreking meer en het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de vader alsnog afwijzen. Het hof neemt daarbij in aanmerking, dat ter zitting is gebleken, dat aan de bestreden beschikking door de moeder geen gevolg is gegeven.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vader alsnog af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Husson en Van Wijk, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2012.