ECLI:NL:GHSGR:2012:BY5819

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001505-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige door oom

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn nichtje, dat aan zijn zorg was toevertrouwd. De verdachte, geboren in 1973, zou zich schuldig hebben gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer, geboren in 1983, gedurende de periode van 1 januari 1990 tot en met 1 november 1991 in Dordrecht. De zaak kwam in hoger beroep na een eerdere veroordeling door de rechtbank Dordrecht op 10 maart 2011, waar de verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden.

Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster, die in haar jeugd herhaaldelijk misbruik door haar oom heeft aangegeven, zorgvuldig gewogen. Deskundigen hebben rapporten opgesteld over de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Het hof concludeert dat de verklaringen van de aangeefster, hoewel ze in de loop der tijd gedetailleerder zijn geworden, voldoende steun vinden in andere bronnen, zoals getuigenverklaringen en passages uit haar dagboek. Het hof heeft echter ook rekening gehouden met de mogelijkheid van een sneeuwbaleffect, waarbij de beschuldigingen in de loop der tijd ernstiger zijn geworden.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kan worden dat hij vleselijke gemeenschap heeft gehad met de aangeefster, en heeft hem vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de aangeefster, is wel bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging heeft genomen. Het hof heeft daarbij ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001505-11
Parketnummer: 11-711268-09
Datum uitspraak: 9 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 10 maart 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [dag] 1973,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 23 december 2011, 29 juni 2012 en 25 september 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op een of meerdere tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 1990 tot en met 01 november 1991 te Dordrecht meermalen, althans eenmaal, (telkens) vleselijke gemeenschap heeft gehad met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [slachtoffer], geboren op [dag] 1983;
subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 1990 tot en met 01 november 1991 te Dordrecht meermalen, althans eenmal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [dag] 1983, immers heeft hij, verdachte, (telkens)
- aan de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] gevingerd;
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 1990 tot en met 01 november 1991 te Dordrecht meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer], geboren op [dag] 1983, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het (telkens) ontuchtig
- likken aan de vagina van die [slachtoffer] en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- vingeren van die [slachtoffer].
Standpunt van de advocaat-generaal
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd ten aanzien van de bewezenverklaring (inhoudende een veroordeling ter zake van het primair tenlastegelegde) onder aanvulling van gronden.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem primair en subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe overeenkomstig zijn in het dossier gevoegde pleitnota - en hier in de kern weergegeven - aangevoerd dat de jegens verdachte geuite beschuldigingen alle uit één bron afkomstig zijn, namelijk datgene wat aangeefster heeft verklaard en wat anderen stellen van haar gehoord te hebben. In het dossier bevindt zich, afgezien van de verklaring van aangeefster, geen direct bewijsmiddel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem tenlastegelegde en de verdachte dient dan ook hiervan te worden vrijgesproken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het oordeel van het hof
De conclusies van deskundigen
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde heeft het hof onder meer acht geslagen op het rapport van prof. mr. dr. E. Rassin, d.d. 11 oktober 2010, inhoudende het resultaat van zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van aangeefster. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De inhoud van de belastende verklaring kan worden getoetst door te onderzoeken welke alternatieve verklaringen er zijn voor het op tafel liggen van de belastende verklaring. Enkele alternatieve scenario's zijn:
1. [slachtoffer] heeft om een onbekende reden een hekel aan [verdachte] en beoogt hem te benadelen met de aangifte. Er is een goede reden dit scenario van tafel te vegen en dat is dat [slachtoffer] al in een eerder stadium repte over misbruik.
2. De belastende verklaringen zijn aangeefster in de mond gelegd. Ook dit scenario acht de deskundige onwaarschijnlijk.
3. Aangeefster is het slachtoffer geworden van 'oom Jan', maar dit is niet de verdachte. De deskundige merkt op dat uit het dossier geen alternatieve dader blijkt waarmee verdachte [verdachte] zou kunnen worden verward.
4. De aangifte is het gevolg van een sneeuwbaleffect. Voor dit effect spreekt dat de beschuldigende verklaringen door [slachtoffer] in de loop der tijd heftiger worden. De initiële verklaringen, bijvoorbeeld tegenover [persoon 1], zijn globaal, niet gedetailleerd. Ook in het dagboek gaat het over 'seksueel misbruik'.
De conclusie van het rapport is als volgt. De inhoud van de verklaring van [slachtoffer] is niet van dien aard dat die op zichzelf een oordeel over de geloofwaardigheid toelaat. Er komt niet onmiddellijk een sterke alternatieve verklaring naar voren. Het meest komt in aanmerking wat door de deskundige een sneeuwbaleffect is genoemd.1
In hoger beroep is op verzoek van de verdediging aan prof. dr. P.J. van Koppen opgedragen onderzoek te verrichten naar en te rapporteren over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Dit heeft geresulteerd in een rapport van 14 juni 2012 en een aanvullend rapport van 21 september 2012. Het rapport van 14 juni houdt onder meer het volgende in.
In de zaak zijn verschillende scenario's mogelijk.
Scenario 1: [verdachte](het hof begrijpt: de verdachte) heeft [slachtoffer] seksueel misbruikt. De steun die in het dossier kan worden gevonden voor dit scenario betreft wel het feit dat hij haar misbruikte, maar niet hoe het misbruik precies heeft plaatsgevonden. Haar beschuldigingen worden steeds gedetailleerder en ernstiger.
Scenario 2: [verdachte]heeft [slachtoffer] niet seksueel misbruikt. [slachtoffer] heeft een valse herinnering. Er is weinig steun te vinden in het dossier voor dit scenario. Op basis van het huidige dossier is het niet mogelijk om een oordeel te geven over de suggestibiliteit van iemand.
Scenario 3: [verdachte]heeft [slachtoffer] niet misbruikt. [slachtoffer] liegt om [verdachte]te schaden. Dit scenario vindt weinig steun in het dossier.
Voorts rapporteert prof. dr. P.J. van Koppen dat prof. mr. dr. Rassin gelijk heeft waar hij er met betrekking tot het vierde alternatieve scenario, zoals dat door hem wordt besproken, op wijst dat een verhaal dat in de loop der tijd steeds heftiger wordt, kan duiden op een verzonnen verhaal. Dat kan niet worden uitgesloten, maar in de literatuur is dit fenomeen slechts goed beschreven in gevallen van hervonden herinneringen. Of hervonden herinneringen of iets soortgelijks in deze zaak aan de orde is kan door gebrek aan gegevens over therapieën van [slachtoffer] en de afwezigheid van medische gegevens niet worden beoordeeld.2
Ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2012 heeft het hof bevolen dat nader onderzoek zou worden verricht naar de medische gegevens van aangeefster en dat prof. dr. P.J. van Koppen met inachtneming van die nadere gegevens een aanvullende rapportage zou opmaken, hetgeen heeft geresulteerd in het rapport van 21 september 2012. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De gegevens waarover wij nu beschikken laten geen evidente conclusie toe over de aangifte door [slachtoffer]. Er is een aantal elementen dat erop wijst dat de aangifte niet waar is. [slachtoffer] breidt verhalen over het misbruik dat met haar plaatsvond steeds verder uit op geleid van verhalen van anderen. Pas kort voor de aangifte heeft zij voor het eerst verteld dat er sprake was van verkrachting. In haar behandeling bij VSK (het hof begrijpt: de Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling), die aanving kort na de aangifte, werd de periode van misbruik, die eerst twee jaar betrof, van zeven tot ongeveer negen jaar oud, uitgebreid naar vier jaar, vanaf de leeftijd van vijf jaar. [slachtoffer] verklaart die discongruentie ermee dat zij zich dingen niet goed kan herinneren. De geheugenklachten waar [slachtoffer] over verklaarde, zijn niet in overeenstemming met wat uit wetenschappelijk onderzoek bekend is over het geheugen. Traumatische gebeurtenissen worden niet vergeten of verdrongen, maar juist beter onthouden.3
Prof. dr. P.J. van Koppen is ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2012 als deskundige gehoord. Aldaar heeft hij onder meer het volgende verklaard. Het valt niet uit te sluiten dat in de verklaringen van aangeefster het misbruik in de loop van de tijd is aangesterkt. In het begin vertelt ze vaag dat ze is misbruikt. Er komt telkens iets bij totdat ze een compleet verhaal heeft bij haar aangifte. Daar komt bij dat aangeefster steeds vertelt over het misbruik tegen anderen op het moment dat anderen daarover iets zeggen. Hoewel geen van de door de deskundige geschetste scenario's compleet valt uit te sluiten wordt onder deze omstandigheden het scenario dat aangeefster in de loop van de tijd haar verhaal heeft uitgebouwd wel goed mogelijk. Het dossier biedt niet veel meer om anderszins te concluderen.4
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Het hof heeft acht geslagen op het oordeel van de deskundigen dat geen van de scenario's die door hen wordt geschetst door hen wordt uitgesloten. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat gedurende een lange periode steeds meer bronnen over het gestelde misbruik zijn ontstaan, die alle terug te voeren zijn op verklaringen van de aangeefster, waarbij echter wel het beschreven misbruik steeds ernstiger wordt van karakter.
Aangezien de aangeefster blijkens de na te noemen getuigenverklaringen al enkele jaren na het gestelde misbruik, toen zij nog een kind was, aan leeftijdsgenoten heeft verteld dat zij is misbruikt door de verdachte en zij ook al in een vroeg stadium hierover in haar dagboek heeft geschreven, acht het hof wel wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van die vorm van misbruik die de aangeefster toen heeft beschreven. Het hof kan zich echter ook verenigen met de stelling die is ingenomen in de hiervoor genoemde rapporten dat de kans reëel is dat er sprake is geweest van een sneeuwbaleffect, waarbij het misbruik in de beleving van de aangeefster steeds heftiger is geworden. Gelet hierop zal het hof bij zijn beslissing over de bewezenverklaring alleen gebruik maken van bronnen die dateren uit een zo vroeg mogelijk stadium na het misbruik.
Het hof is gezien het voorgaande van oordeel dat, mede gelet op inhoud van de bovenstaande rapporten, de verklaringen van aangeefster met betrekking tot de vorm van het misbruik die zij heeft ondergaan als betrouwbaar dienen te worden aangemerkt, voor zover deze door de hierna weergegeven "vroege bronnen" worden bevestigd. De desbetreffende verklaringen zijn in zoverre consistent en vinden bovendien ook steun in de verklaringen van de verdachte over het oppassen op de aangeefster in de ten laste gelegde periode en over de aanwezigheid van pornografische literatuur in de woning van de ouders van de aangeefster.
Doordat het hof ter bevestiging van de betrouwbaarheid van de aangifte zich heeft gebaseerd op deze "vroege bronnen", wordt tevens het risico, waar de rapporterende deskundigen gewag van maken, vermeden dat er sprake zou kunnen zijn van zogenaamde 'hervonden herinneringen' als gevolg van een therapie die aangeefster heeft gevolgd, aangezien over die therapie bekend is dat die omstreeks het jaar 2003 heeft plaats gehad.
Het hof merkt voorts nog het volgende op met betrekking tot het verweer dat de aangeefster tijdens haar verhoor als getuige ter terechtzitting in hoger beroep op 29 juni 2012 niet de in de op p. 10 en 11 van de pleitnota gestelde kenmerken van het geslachtsorgaan van de verdachte heeft benoemd. Ook wanneer de - niet door de verdediging onderbouwde - stellingen betreffende deze kenmerken juist zouden zijn, maakt dit de verklaringen van de aangeefster niet onbetrouwbaar aangezien de aangeefster blijkens het proces-verbaal van de desbetreffende zitting wel heeft verklaard dat de vlekken op de huid van de verdachte ook te zien zijn wanneer de verdachte zijn onderbroek nog aan heeft. De door de verdediging genoemde brandwonden zijn haar dus niet ontgaan.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Met betrekking tot het primair tenlastegelegde overweegt het hof dat, nu de verklaring van aangeefster met betrekking tot de vleselijke gemeenschap tussen aangeefster en de verdachte niet wordt bevestigd door bronnen die dateren uit een vroeg stadium na het gepleegde misbruik, niet overtuigend is bewezen dat vleselijke gemeenschap ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De verdachte behoort derhalve van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen in verband met het subsidiair tenlastegelegde
Gelet op voorgaande overwegingen heeft het hof ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende wettige bewijsmiddelen die uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.5
[slachtoffer], blijkens het proces-verbaal van aangifte geboren op [dag] 1983, heeft aangifte gedaan vanwege seksueel misbruik door haar oom, [verdachte][verdachte]. Haar verklaring houdt onder meer het volgende in.
Mijn oom [verdachte][verdachte] heeft mij seksueel misbruikt vanaf ongeveer mijn zevende tot ongeveer mijn negende levensjaar. Dat gebeurde in Dordrecht. Mijn oom paste altijd op mij en mijn broertje. Als ik ging slapen dan moest ik altijd de televisie uit zetten. Op een gegeven moment kwam mijn oom boven en zei dat ik wel televisie mocht kijken en dat het ons geheimpje was. Op den duur kwam hij naar boven als mijn broertje lag te slapen en hij wilde me dan wat laten zien. Mijn oom liet me toen pornoboekjes zien. Ik was toen ongeveer zeven jaar oud. Na een aantal keer haalde hij zijn penis uit zijn broek. Dat was de eerste keer dat ik een blote penis zag. Daarna leerde hij me hoe ik hem met mijn hand moest bevredigen. Hij gebruikte daarbij plaatjes uit de pornoboekjes. Ik vond het niet leuk om te doen. U vraagt mij wanneer ik stopte met de handmatige handelingen aan de penis van oom Jan. Ik hield er tussentijds wel eens mee op omdat ik het niet meer wilde. Maar hij bleef dan weer op me inpraten waardoor ik het dan maar weer verder deed. Ik heb mijn oom ook wel klaar zien komen. Er kwam dan wit spul uit zijn penis. Het gebeurde altijd in de slaapkamer van mijn ouders.6
Voorts heeft het hof acht geslagen op de verklaring van aangeefster zoals zij die op 17 december 2009 heeft afgelegd bij de rechter-commissaris in de rechtbank Dordrecht, welke onder meer het volgende inhoudt.
U vraagt mij over welke periode het misbruik zich uitstrekt. Van mijn zevende tot mijn negende jaar ongeveer. U vraagt mij of ik kan zeggen aan wie ik er iets over verteld heb in de periode van na het stoppen van de seksuele handelingen. De eerste die ik het verteld heb is [persoon 1]. Later heb ik het nog tegen vriendinnen gezegd, onder andere Theresia (het hof begrijpt: [persoon 2]).
U vraagt of ik in mijn dagboek met de naam Jan, [verdachte] bedoel. Dat klopt.
U vraagt wanneer ik het aan [persoon 1] verteld heb. Tussen mijn tiende en elfde jaar. U zegt dat [persoon 1]verklaard heeft dat ik het haar op haar achtste jaar verteld heb. Dat kan wel kloppen dat zij dat zegt, maar volgens mij was ik tussen de tien en elf jaar en ik ben één jaar ouder dan zij.
Ik heb twee aanknopingspunten waar ik honderd procent zeker van ben. [verdachte]had een relatie met [persoon 3] en die relatie is verbroken toen dit speelde. Verder weet ik dat de Bijlmerramp geweest was. Het oppassen is gestopt toen de broer van mijn moeder overleed. Ik weet zeker dat het tussen mijn zevende en negende jaar gebeurde. Ik weet dat aan de hand van de twee gebeurtenissen die ik beschreef en ik heb van mijn moeder gehoord dat de relatie tussen [verdachte]en [persoon 3] uitging toen ik een jaar of zeven was. Ik herinner mij deze twee meetpunten en daarom is deze periode genoemd.
Het aantal keren dat het misbruik gebeurd is weet ik niet precies meer. Ik heb gezegd meer dan vijf keer. Iedere keer als hij de kans had en wij alleen waren.7
[persoon 1] heeft op 29 april 2010 een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris in de rechtbank Dordrecht welke onder meer het volgende inhoudt.
Ik ken [slachtoffer] sinds groep één van de basisschool. U vraagt mij of [slachtoffer] wel eens iets tegen mij heeft gezegd over het misbruik. Ja dat klopt. Zij heeft het mij verteld toen wij acht of negen jaar waren. Het kan zijn dat wij negen of tien jaar waren. Het kwam ter sprake omdat wij het toen over misbruik hadden en toen zei zij dat haar oom dat ook bij haar had gedaan.8
[persoon 2] heeft op 29 april 2010 een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris in de rechtbank Dordrecht welke onder meer het volgende inhoudt.
Ik ken [slachtoffer] van de middelbare school. U vraagt mij wat [slachtoffer] ongeveer tien jaar geleden aan mij heeft verteld. Wij hadden toen allebei een vriendje. Ik merkte dat [slachtoffer] moeite had met aanrakingen door haar vriend en dat zij heel gesloten was. Zij heeft mij toen gezegd dat zij misbruikt zou zijn door de broer van haar moeder en dat deze aan haar borsten had gezeten en dat zij aan zijn penis moest zitten en dat zij dat moest toelaten. U vraagt mij of ik ten tijde van [slachtoffer]'s verhaal van tien á elf jaar geleden wist dat het om [verdachte] ging. Ja, dat wist ik.9
Van het dagboek van aangeefster heeft het hof de volgende passages in aanmerking genomen.
18 februari 1998: 'Ik moet even me hart luchten. Vroeger ik was een meisje van een jaar of 6 a 8 jaar. Me vader en moeder gingen in het weekend af en toe op stap en dan past mijn oom [verdachte]altijd op en toen heeft hij mij sexueel misbruikt en nu heb ik het daar best moeilijk mee. Maar ik durf er niet met me ouders over te praaten want dan kom mijn famillie ook het te weten en die gaan met toch niet geloven. Me vriendinnen weten het wel. En ik zou zo graag willen dat hij er voor gestraft wordt en weet je wat ik nog het ergs vind dat hij gewoon met een staale gezicht bij ons langs kom maar sorry ik walg echt van hem. Ik haat hem. Tieves klootzak.'
17 augustus 1999: 'Tegen me eigen moeder kan ik niet eens eerlijk zijn. Ik kan slechts tegen me moeder gaan zeggen dat ik sexueel misbruikt ben door haar jongste broertje. Ik wil dood.'
18 augustus 1999: 'Ook dat wat er vroeger is gebeurd daar moet ik alleen uit zien te komen. Oke ik kies daar zelf voor maar heb wel mijn redenen daarvoor. Ik heb nu als enige daar verdriet van. Als ik het ga vertellen heeft de hele familie daar verdriet van en de banden zijn dan verbroken. Ze zouden echt niet allemaal mijn geloven en mijn moeder zal daardoor meer zenuwen krijgen en zo verslechter haar ziekte. ....... en als ik hem aangeeft, als hij al een straf krijgt is het maar 1 jr of 2 jr. Maar 1% van de gevallen worden ze veroordeeld. De andere 99 gevallen dus niet. Dat komt door gebrek aan bewijs. Nou ik heb geen bewijs. Er is niemand bij geweest die het heeft gezien. Dus het heeft dan toch geen nut dat ik het ga vertellen. Misschien vertel ik het ooit nog wel maar nou kan ik het nog niet. Maar later moet hij niet gaan denken dat hij bij mij later over de vloer mag komen en mijn kinderen vasthouden. Misschien doet hij bij hun wel hetzelfde.10
Ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2012 heeft de verdachte een verklaring afgelegd welke onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende inhoudt.
Vanaf ongeveer mijn tiende levensjaar was ik elk weekeinde bij [persoon 4], mijn zus. Ik heb vaak opgepast op haar kinderen. Het klopt dat ik een relatie heb gehad met [persoon 3]. De relatie is geëindigd in de periode tussen mijn achttiende verjaardag en kerst. Dat zou dan in het jaar 1991 zijn geweest. De kast van mijn zus lag vol met pornoromans. Ik heb gezien dat [slachtoffer] die romans ook las. Seksboekjes lagen boven in de slaapkamer op een kast in een tas.11
Bewezenverklaring
Gelet op de verklaring van aangeefster in samenhang met de teksten in haar dagboek, de verklaringen van [persoon 2], [persoon 1] en van de verdachte, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 1990 tot en met 01 november 1991 te Dordrecht meermalen, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [dag] 1983, immers heeft hij, verdachte, telkens
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer]
en
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 1990 tot en met 01 november 1991 te Dordrecht meermalen, met [slachtoffer], geboren op [dag] 1983, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het telkens ontuchtig
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer]
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ambtshalve merkt het hof het volgende op in verband met de wijziging van art. 247 Sr die na de bewezenverklaarde feiten heeft plaatsgevonden en waarbij het bestanddeel "buiten echt" aan art. 247 Sr is toegevoegd voor wat betreft de ontucht met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren.
Blijkens de bewezenverklaring is het slachtoffer geboren op [dag] 1983. Gelet hierop kunnen de bewezenverklaarde handelingen, die plaatsvonden in de periode van 1 januari 1990 tot en met 1 november 1991, niet anders dan buiten echt zijn geschied. Dit brengt met zich dat de bewezenverklaarde handelingen zowel strafbaar zijn volgens het huidige artikel 247 Sr als volgens art. 247 Sr zoals dat ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten luidde. De eerstgenoemde bepaling is derhalve niet gunstiger voor de verdachte, zodat het hof het bewezenverklaarde, tweede cumulatief, zal kwalificeren onder art. 247 Sr (oud) (vgl. HR 28 april 1992, LJN: ZC9010, NJ 1993, 208).
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd,
en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich als minderjarige gedurende een periode van bijna een jaar op de bewezen verklaarde wijze meermalen schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn nichtje die aan zijn zorg was toevertrouwd. De verdachte heeft, mede gelet op zijn uit het leeftijdsverschil van ruim tien jaar voortvloeiende overwicht, ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het destijds nog zeer jonge slachtoffer. De verdachte heeft kennelijk de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren zonder er bij stil te staan dat jonge slachtoffers van ontucht in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen ondervinden van hetgeen hen is aangedaan. In deze zaak blijkt dit ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster van 6 augustus 2009. Bovendien heeft de verdachte het vertrouwen dat het slachtoffer en haar ouders in hem hadden gesteld op grove wijze geschonden.
Ten aanzien van het toepasselijke recht heeft het hof overwogen dat de verdachte tijdens het plegen van de bewezenverklaarde feiten gedurende een deel van de bewezenverklaarde periode zestien jaar en gedurende een ander deel van de bewezenverklaarde periode zeventien jaar oud was. Het hof ziet in de ernst van de bewezenverklaarde feiten én in de persoonlijkheid van de verdachte gelet op zijn huidige leeftijd aanleiding om in plaats van jeugdstrafrecht het volwassenenstrafrecht toe te passen. Het hof merkt daarbij op dat ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten toepassing van het volwassenenstrafrecht in het gegeven geval mogelijk was op grond van artikel 77c (oud) Wetboek van Strafrecht. Door de invoering van het huidige artikel 77b Wetboek van Strafrecht op 1 september 1995 zijn de gronden voor de toepassing voor volwassenenstrafrecht verruimd in die zin dat deze nu alternatief vermeld worden in plaats van cumulatief zoals in artikel 77c oud Wetboek van Strafrecht. Artikel 77c oud bevat derhalve de voor verdachte meest gunstige bepaling.
Het hof heeft tevens acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 september 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Evenals de rechtbank heeft het hof als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking genomen dat het misbruik heeft plaatsgevonden in familieverband en de verdachte aldus misbruik heeft gemaakt van de tussen hem en het slachtoffer bestaande afhankelijkheidsrelatie. In strafverzwarende zin wordt voorts in aanmerking genomen de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer ten tijde van het misbruik en het grote leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer. Aangeefster heeft vanaf jonge leeftijd met dit geheim moeten leven. Onder deze omstandigheden is het hof - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77c, en 249 van het Wetboek van Strafrecht. zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering, mr. A.L.J. van Strien en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 oktober 2012.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Rapport van het Instituut voor Psychologie met RCnummer 09/498, d.d. 11 oktober 2010 opgemaakt en ondertekend door prof. mr. dr. E. Rassin, als bijlage gevoegd in het dossier met nummer [NUMMER].
2 Het rapport van Maastricht University, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, d.d. 14 juni 2012 opgemaakt en ondertekend door prof. dr. P.J. van Koppen, als bijlage gevoegd in het dossier met nummer [NUMMER].
3 Het rapport van Maastricht University, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, d.d. 21 september 2012 opgemaakt en ondertekend door prof. dr. P.J. van Koppen, als bijlage gevoegd in het dossier met nummer [NUMMER].
4 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 september 2012.
5 Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering. De geschriften zijn in samenhang met de overige bewijsmiddelen gebruikt.
6 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] met nummer PL1852/08-085771, d.d. 13 augustus 2008, gevoegd in het dossier met nummer [NUMMER], pagina's 1, 3 t/m 6
7 Het proces-verbaal van getuigenverhoor van [slachtoffer], d.d. 17 december 2009, pagina's 44, t/m 46 en 48 t/m 50 gevoegd in het dossier met nummer PL1860 2010095930-1, als bijlage gevoegd in het dossier met nummer [NUMMER]
8 Het proces-verbaal van getuigenverhoor van [persoon1], d.d. 29 april 2010 afgelegd bij de rechter-commissaris, pagina 1, als bijlage gevoegd in het dossier met nummer [NUMMER].
9 Het proces-verbaal van getuigenverhoor van [persoon 2], d.d. 29 april 2010 afgelegd bij de rechter-commissaris, pagina's 1 en 5, als bijlage gevoegd in het dossier met nummer [NUMMER].
10 Het geschrift, inhoudende het dagboek van [slachtoffer], gevoegd als bijlage in het dossier met nummer [NUMMER], pagina 98.
11 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 juni 2012, pagina 4 en 6.