GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.091.533/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 259012 CV EXPL 10-1037
Arrest van 27 november 2012
1. de vennootschap onder firma […] V.O.F.,
gevestigd te […], gemeente […],
2. [Appellant 2],
3. [Appellant 3],
beiden wonende te […], gemeente […],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellant],
advocaat: mr. T. Spronk te Aalsmeer,
[Geïntimeerde],
wonende te […], gemeente […],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.I. van der Winden te Muiderberg.
Voor het verloop van het geding tot 's hofs tussenarrest van 13 september 2011 wordt verwezen naar dat arrest. De daarbij bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven drie grieven aangevoerd, die door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Tot slot hebben partijen processtukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1 In de kern gaat het in dit geding om het volgende.
1.1 [geïntimeerde] heeft in september 2008 in samenspraak met de heer […] (hierna: [X]) voor haar rekening een paard met de naam Thor gekocht. Het paard is gestald bij [appellant], (toen) handelend onder de naam '[…]'.
1.2 Tussen [geïntimeerde] en [X] is overeengekomen dat [X] het paard zou trainen, zodat dit na verloop van tijd als volwaardig dressuurpaard zou kunnen worden verkocht. Van de opbrengst (verkoopprijs min aankoopprijs) zou [X] 25% ontvangen.
1.3 Het paard heeft echter gezondheidsproblemen gekregen. Onder andere om die reden en vanwege onvrede over de trainingsinspanningen van [X] heeft [geïntimeerde] besloten het paard uit de stalling te halen. Dat is in maart 2009 gebeurd.
1.4 De gezondheidstoestand van het paard is nadien achteruit blijven gaan, om welke reden [geïntimeerde] in maart 2010 in overleg met haar dierenarts heeft besloten het paard te laten inslapen.
1.5 In maart 2009 heeft [X] aan [geïntimeerde] een rekening gezonden ten bedrage van € 2.632,18, met als vermelding:
"In training: Thor maand (9 sept 2008 tm 13 maart 2009
BTW 6% (inclusief)".
1.6 [geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [X] alleen zou meedelen in de winst bij verkoop van het paard en dat niet overeengekomen is dat hij, indien geen verkoop zou plaatsvinden, een vergoeding voor de training zou ontvangen. Zij betwistte dus de vordering van [X] en doet dat ook in dit geding.
1.7 In april 2009 heeft [X] zijn vordering gecedeerd aan [appellant]. Toen deze vervolgens betaling verlangde en zich op een retentierecht (met betrekking tot andere paarden van [geïntimeerde]) beriep, is tussen partijen afgesproken, dat [geïntimeerde] het betwiste bedrag op een derdengeldrekening van de (toenmalige) juridisch adviseur van [appellant], mr. Springer, zou storten, totdat er duidelijkheid over de verschuldigdheid van het bedrag zou bestaan. De betaling is uitgevoerd door en vanaf de bankrekening van […], de levenspartner van [geïntimeerde] (hierna: [...]). Springer heeft na verloop van tijd het ontvangen bedrag aan [appellant] uitgekeerd.
1.8 In de procedure bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] het op de derdengeld-rekening gestorte bedrag als onverschuldigd betaald teruggevorderd. Na verweer van [appellant] heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 11 oktober 2010 [geïntimeerde] toegelaten om te bewijzen "dat met [X] uitsluitend is overeengekomen dat hij een percentage van de winst zou ontvangen, indien het hem zou lukken het paard met winst te verkopen (en dus niet is overeengekomen dat een maandelijks honorarium voor training van het paard Thor zou worden betaald aan [X])".
1.9 Na getuigen te hebben gehoord is de kantonrechter in het eindvonnis tot het oordeel gekomen dat [geïntimeerde] in de haar verleende bewijsopdracht is geslaagd en dat daardoor is komen vast te staan dat een geldige titel voor de cessie ontbrak en het bedrag van € 2.632,18 onverschuldigd is betaald. [appellant] is op die grond veroordeeld het bewuste bedrag, vermeerderd met rente, aan [geïntimeerde] te betalen.
2 Grief 1 klaagt erover dat de kantonrechter, met een beroep op artikel 6:30 BW, ten onrechte het verweer van [appellant] heeft gepasseerd, ertoe strekkend dat [geïntimeerde] in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden geacht omdat niet zij maar [...] het betwiste bedrag heeft betaald. Volgens [appellant] is toepassing van artikel 6:30 BW alleen aan de orde wanneer er sprake is van een verbintenis en [geïntimeerde] betwist nu juist dat daarvan sprake is.
2.1 Deze grief wordt verworpen. Teneinde het door [appellant] ingeroepen retentierecht te doen eindigen is tussen partijen overeengekomen dat [geïntimeerde] de betwiste som op de derdengeldrekening van Springer zou storten. Daardoor kwam op [geïntimeerde] de verbintenis te rusten om deze betaling uit te voeren. Niet betwist is dat [geïntimeerde] haar levenspartner [...] bereid heeft gevonden die betaling te doen en dat deze de betaling heeft uitgevoerd. Artikel 6:30 BW bood daartoe de ruimte. [appellant] heeft moeten begrijpen en heeft blijkens een opmerking van mevrouw [appellant] tijdens de comparitie van partijen van 12 januari 2012 - zie proces-verbaal, blad 2, aan het slot - ook begrepen, dat [...] deze betaling deed namens [geïntimeerde].
2.2 Derhalve gaat het in dit geding om de vraag of aan [geïntimeerde] een vordering uit onverschuldigde betaling toekomt. De kantonrechter heeft het hier aan de orde zijnde verweer van [appellant] op goede gronden gepasseerd.
3 Grief 2 bestaat uit drie onderdelen.
3.1 Het eerste onderdeel is gericht tegen het feit dat de kantonrechter [geïntimeerde] heeft toegelaten tot het leveren van bewijs zoals hierboven sub 1.8 is geciteerd. Dit onderdeel treft geen doel. De kantonrechter heeft terecht, op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, [geïntimeerde] opgedragen om bewijs bij te brengen van de juistheid van haar stelling dat zij met [X] geen maandelijkse vergoeding voor zijn trainingsinspanningen overeengekomen is. De formulering van de bewijsopdracht laat geen twijfel over de inhoud en strekking ervan.
3.2 Het tweede onderdeel betreft de bewijswaardering in het eindvonnis. Ook dit onderdeel, voor zover al als behoorlijk toegelicht te beschouwen, leidt niet tot resultaat. Het hof sluit zich aan bij de desbetreffende overwegingen van de kantonrechter.
3.3 Voor zover [appellant] zijn verweer in hoger beroep aldus bedoelt aan te vullen dat er andere redenen dan een overeenkomst kunnen zijn geweest om aan te nemen dat [X] op een vergoeding voor de training van het paard aanspraak kon maken, verwerpt het hof dat verweer aangezien daartoe onvoldoende is gesteld, laat staan voldoende is onderbouwd.
3.4 Het derde onderdeel van de grief is gericht tegen de toewijzing van de vordering en mist zelfstandige betekenis.
4 Aan het slot van § 26 van de memorie van grieven is terloops een derde grief geformuleerd. Deze heeft geen inhoudelijke betekenis. De grief wordt mitsdien gepasseerd.
5 Nu geen van de aangevoerde grieven doel treft, zal het hof de bestreden vonnissen bekrachtigen. Bij deze uitkomst van het geding is het passend dat [appellant] veroordeeld wordt in de gedingkosten in hoger beroep.
- bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 284,- voor griffierecht en € 1.896,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.H. van Meegen, M.Y. Bonneur en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2012 in aanwezigheid van de griffier.