ECLI:NL:GHSGR:2012:BY7028

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000959-12
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een persoon, te weten de benadeelde partij, op 17 januari 2011 te Leiden. De verdachte heeft de benadeelde partij tegen het lichaam geduwd en in het gezicht geslagen, wat heeft geleid tot letsel en pijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde mishandeling en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 100,-, die bij gebreke van betaling kan worden omgezet in twee dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 59,95 toegewezen, ter zake van materiële schade. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat haar reactie op de duw van de benadeelde partij niet gerechtvaardigd was. De vordering van de advocaat-generaal om de verdachte van alle rechtsvervolging te ontslaan is afgewezen. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000959-12
Parketnummer: 09-060034-11
Datum uitspraak: 15 november 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 22 februari 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te op [geboortejaar] 1985,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 1 november 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 100,-, subsidiair twee dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 januari 2011 te Leiden opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), tegen het lichaam heeft geduwd en/of meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen/gestompt en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, tegen het been en/of hoofd, althans lichaam, heeft geschopt/getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 17 januari 2011 te Leiden opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), tegen het lichaam heeft geduwd en op het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er zijdens de verdachte sprake was van een situatie van noodweer(exces) ex artikel 41 Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
De verdachte was op 17 januari 2011 samen met haar vriendin in Leiden. Op enig moment kwam verdachte aangeefster op haar fiets tegen. De vriendin van verdachte schold aangeefster uit voor 'hoer'. Aangeefster reageerde vervolgens door tegen deze vriendin te zeggen "succes met je abortus", hetgeen bij de vriendin van verdachte in het verkeerde keelgat schoot. Deze vriendin is daarop naar aangeefster gelopen. Aangeefster had ondertussen haar fiets, met achterop in het kinderzitje haar kindje, tot stilstand gebracht. Op het moment dat verdachte tussen beiden kwam, kreeg verdachte een duw met de rechterhand van aangeefster. Aangeefster had op dat moment haar fiets nog in haar linkerhand, terwijl zich op zo'n halve meter achter haar een garagedeur bevond. De verdachte heeft aangeefster na haar duw tegen die garagedeur "gezet". Aangeefster had op dat moment haar fiets nog steeds met haar linkerhand vast en die fiets bevond zich tussen de verdachte en aangeefster in. Aangeefster pakte de verdachte vervolgens aan haar haren vast, waarna de verdachte reageerde door aangeefster op haar gezicht te slaan. Aangeefster is vervolgens op de grond terecht gekomen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat op het moment waarop de verdachte aangeefster tegen de garagedeur had gezet, geen sprake was van een situatie waarin voor verdachte de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Op het moment dat verdachte een duw kreeg van aangeefster bevond zich immers nog de fiets van aangeefster tussen de verdachte en aangeefster in. Deze fiets werd bovendien door aangeefster met haar linkerhand vastgehouden, terwijl haar kind in het fietszitje zat. Ook maakte aangeefster geen aanstalten de verdachte na de duw te willen aanvallen.
Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat van aangeefster een onmiddellijk dreigend gevaar uitging voor de wederrechtelijke aanranding van verdachte. Bovendien was de bewezenverklaarde geweldsuitoefening door verdachte jegens aangeefster ook niet noodzakelijk, nu verdachte na de duw zich door bijvoorbeeld weg te lopen eenvoudig had kunnen onttrekken aan de situatie.
Het aan de haren trekken door de aangeefster was weliswaar een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van de verdachte maar de daarop volgende reactie van de verdachte die bestond uit het slaan van de aangeefster was niet ter noodzakelijke verdediging tegen deze aanranding, aangezien de verdachte - door de aangeefster met haar rug tegen de muur aan te zetten met haar fiets en haar kind achterop - zich willens en wetens in een situatie heeft gebracht waarin een reactie van de aangeefster te verwachten was (zie HR 23 maart 1999, NJ 1999,402). Deze reactie van de aangeefster stond niet in een onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding door de verdachte. Deze reactie van de aangeefster kan derhalve geen grond vormen om verdachtes handelen daarna niet strafbaar te achten.
Het beroep op noodweer faalt dan ook. Het beroep op noodweerexces kan vanwege het ontbreken van een noodweersituatie evenmin slagen.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of de verdachte uitsluit. Het bewezen verklaarde en de verdachte zijn dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 oktober 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Vordering benadeelde partij
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van in totaal €213,40, bestaande uit materiële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
De vordering is samengesteld uit: schade aan de fiets ad € 93,45, schade aan de jas ad € 59,95 en administratiekosten in verband met de verhuizing ad € 60,-.
Het hof acht genoegzaam aangetoond dat als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde de gestelde schade aan de jas ad € 59,95 is geleden, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening, maar dat de overige opgevoerde posten - van in totaal € 153,45 - niet als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde kunnen worden aangemerkt. Het hof overweegt hieromtrent dat ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat de fiets beschadigd is geraakt en evenmin dat de benadeelde partij is verhuisd vanwege het voorval van 17 januari 2011. Het meergevorderde zal mitsdien worden afgewezen.
De gedeeltelijke toewijzing van de vordering brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 59,95 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 100,- (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 59,95 (negenenvijftig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 59,95 (negenenvijftig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A. Kuijer,
mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 november 2012.