ECLI:NL:GHSGR:2012:BY7135

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-001678-12
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na afstandsverklaring van rechtsmiddel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal en had tijdens de zitting in eerste aanleg op 20 maart 2012 afstand gedaan van het recht om in hoger beroep te gaan. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de gevolgen van deze afstandsverklaring, met name dat dit zou leiden tot een veroordeling die op zijn strafblad zou komen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ter zitting bijgestaan werd door een raadsman en dat hij niet ontevreden was met de voorwaardelijke straf die hem was opgelegd. Ondanks dat de raadsman het niet eens was met de afstandsverklaring, heeft de verdachte na enkele dagen bedenktijd alsnog zijn raadsman gemachtigd om hoger beroep in te stellen.

Het hof oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de afstand van het recht om in hoger beroep te gaan ongeldig zouden maken. De verdachte was voorzien van rechtsbijstand en had de gevolgen van zijn afstandsverklaring moeten begrijpen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat de afstandsverklaring rechtsgeldig was. De beslissing van het hof is genomen in het openbaar en is op dezelfde dag uitgesproken. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep, wat het hof heeft bevestigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001678-12
Parketnummer: 11-017278-12
Datum uitspraak: 13 november 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 20 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1973,
[adres].
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2012 gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegde
en in het dossier gevoegde pleitnotitie aangevoerd dat hoewel de verdachte in bijzijn van zijn raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 maart 2012 afstand heeft gedaan van de bevoegdheid om een rechtsmiddel aan te wenden deze toch ontvankelijk dient te worden verklaard in hoger beroep. De raadsman heeft daartoe - verkort en zakelijk weergegeven - bepleit dat de verdachte op het moment dat hij afstand deed niet wist wat de gevolgen waren, namelijk dat hij veroordeeld zou worden voor diefstal en dat hij daarvan een aantekening op zijn strafblad zou krijgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het doen van afstand van het recht in hoger beroep te gaan tegen een vonnis houdt in dat, naar bekend mag worden verondersteld, de zaak en het vonnis van de eerste rechter niet alsnog aan het oordeel van een hogere rechter zullen worden onderworpen, hetgeen meebrengt dat het vonnis onherroepelijk wordt en niet meer kan worden aangetast. Dit is slechts anders indien bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot het oordeel dat de gedane afstand niet kan gelden als afstand ex artikel 381, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (HR NJ 2001, 695).
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat:
- de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg werd bijgestaan door een raadsman;
- de verdachte door de politierechter werd veroordeeld ter zake van diefstal tot een geheel voorwaardelijke straf;
- de verdachte, die verwachtte tot een onvoorwaardelijke straf te worden veroordeeld, niet ontevreden was met die door de politierechter opgelegde voorwaardelijke straf;
- de verdachte, nadat hem de termijn voor het instellen van hoger beroep en de mogelijkheid tot het doen van afstand van dat rechtsmiddel waren medegedeeld, ter terechtzitting in eerste aanleg - zonder overleg met zijn raadsman - afstand heeft gedaan van het recht om een rechtsmiddel aan te wenden;
- nadat de verdachte had aangegeven in te stemmen met het vonnis en afstand had gedaan van het recht om in hoger beroep te gaan, de raadsman van de verdachte ter zitting heeft gezegd het daar niet mee eens te zijn en dit nog met zijn cliënt zou bespreken;
- de verdachte en diens raadsman buiten de zittingszaal overleg hebben gehad, waar de raadsman de verdachte heeft gewezen op het feit dat de veroordeling tot diefstal wel op het strafblad van de verdachte zou worden vermeld;
- de verdachte na enkele dagen bedenktijd diens raadsman heeft gemachtigd alsnog hoger beroep in te stellen tegen het vonnis.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat van bijzondere omstandigheden, die het hof aanleiding moeten geven om te oordelen dat de afstand van het recht om in hoger beroep te gaan niet rechtsgeldig is geschied, niet is gebleken.
Het hof acht niet aannemelijk dat de verdachte, die was voorzien van rechtsbijstand, niet wist dat hij ter zake van diefstal was veroordeeld en wat het doen van afstand inhield. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte niet ontevreden was met de voorwaardelijk opgelegde straf en hij, toen zijn raadsman ter zitting direct liet blijken het niet eens te zijn met de die gedane 'afstand', niet terstond tegen de politierechter heeft uitgesproken zich bij nader inzien nog met zijn raadsman te dien aanzien te willen beraden. Eerst na dagen bedenktijd is de verdachte kennelijk alsnog teruggekomen op zijn standpunt 'het bij de veroordeling en voorwaardelijke strafoplegging te willen laten'.
Voorts kan de omstandigheid dat de verdachte niet wist dat de veroordeling op zijn strafblad zou worden vermeld evenmin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die er toe noopt de verdachte ondanks zijn afstandsverklaring toch te ontvangen in zijn hoger beroep.
Derhalve zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. M. Moussault en mr. H.A. van Brummen,
in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2012.
Mr. H.A. van Brummen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.