Rolnummer: 22-001602-12
Parketnummer: 09-900876-11
Datum uitspraak: 22 november 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortejaar] 1963,
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 19 juli 2012 en van 8 november 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het impliciet primair ten laste gelegde (moord) zal worden vrijgesproken en ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 september 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad [benadeelde partij] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [benadeelde partij] de hals dichtgeklemd en/of (meermalen) gestoken en/of gesneden en/of geslagen met een of meer puntige en/of scherpe en/of harde voorwerpen, tengevolge waarvan die persoon is overleden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de ten laste gelegde voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte, alvorens het slachtoffer te doden, tijd had om zich te beraden op de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Derhalve zal de verdachte worden vrijgesproken van de aan hem impliciet primair ten laste gelegde moord.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 september 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk [benadeelde partij] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die De [benadeelde partij] de hals dichtgeklemd en meermalen gestoken met een puntig en scherp voorwerp, tengevolge waarvan die persoon is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2012 betoogd - op gronden zoals nader weergegeven in de door hem overgelegde pleitaantekeningen - dat de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en dat hij daarom van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen.
Het hof overweegt naar aanleiding van deze verweren het volgende.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, hoewel verdachte op onderdelen wisselende en soms ronduit bevreemdende alsook onderling strijdige verklaringen heeft afgelegd (ook op de terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2012), in het dossier geen objectief vastgestelde contra-indicaties (uit bijvoorbeeld technisch onderzoek, zoals het bloedspoorpatroononderzoek) zijn aan te
wijzen die ertoe leiden dat de feitelijke toedracht, zoals door verdachte in essentie beschreven, als onaannemelijk of ongeloofwaardig ter zijde zou moeten worden geschoven.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de woning van verdachte is op 28 september 2011 een ruzie ontstaan tussen de verdachte en het (latere) slachtoffer. Daarbij heeft laatstgenoemde op enig moment de sleutels van de verdachte gepakt, de toegangsdeur van de woning (een flat gelegen op de vierde etage) afgesloten en de sleutels van de voordeur van de verdachte in zijn broekzak gedaan. Hij zou deze sleutels teruggeven aan de verdachte als deze hem geld zou geven.
Daarop ontstond opnieuw ruzie; het (latere) slachtoffer sloeg de verdachte met de vuist in het gezicht, beet hem in zijn pols en bedreigde hem met een set inbussleutels. De verdachte heeft de kans gezien om deze inbussleutels af te pakken en in een vuilnisbak te gooien. Vervolgens heeft het (latere) slachtoffer tijdens het voortdurend vechten van het aanrecht in de keuken een mes gepakt, heeft hij de verdachte met dat mes bedreigd en gezegd dat hij verdachte ging vermoorden. Hierna is een worsteling ontstaan in de woonkamer waarbij de verdachte het mes bij het lemmet pakte, terwijl het (latere) slachtoffer het handvat van het mes nog vasthield. Daardoor is het mes gebroken en zijn heft en lemmet op de grond gevallen. Beide mannen trachtten het scherpe deel te pakken te krijgen; het was de verdachte die het lemmet het eerst beet had. Hij heeft zich vervolgens, bij een hernieuwde aanval van het (latere) slachtoffer, met dat lemmet verweerd en meermalen in het hoofd en de nek van zijn tegenstander gestoken. Op een gegeven moment had de verdachte geen kracht meer in de hand waarmee hij het lemmet vasthield en heeft hij dat lemmet weggegooid. Omdat hij nog steeds vreesde gedood te worden heeft hij de keel van zijn tegenstander dichtgeknepen, toen deze onder hem op zijn buik lag, vrijwel bewegingloos en bloedend uit de steekwonden. De combinatie van gedragingen van de verdachte (te weten het steken en het dichtknijpen van de keel) heeft de dood van het slachtoffer veroorzaakt.
Het hof tekent bij dit feitenrelaas aan dat de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het slachtoffer op het moment van het dichtknijpen van de keel op zijn rug lag en naar de keel van de verdachte greep. Dat acht het hof niet aannemelijk: de verdachte wordt in dit opzicht gehouden aan zijn eerdere verklaringen, die hieromtrent eensluidend waren: het slachtoffer lag op zijn buik op het moment dat de verdachte de keel dichtkneep.
Het hof stelt vast dat er in de woning van de verdachte een voor de verdachte uiterst bedreigende situatie was ontstaan. Hij vreesde immers in zijn eigen huis te zullen worden vermoord en die vrees was gerechtvaardigd, gelet op het feit dat hij met inbussleutels en vervolgens met een mes werd aangevallen en de (enige) vluchtweg - door de voordeur - was afgesloten door het (latere) slachtoffer. Bovendien had de verdachte vernomen dat zijn bezoeker eerder iemand met een mes zou hebben gedood en werd hij zelf ook verbaal met de dood bedreigd. Er was naar het oordeel van het hof sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf waartegen verdediging was geboden. Dat de verdachte zich verdedigde met het lemmet en daarmee meermalen stak was, gelet op de hierboven beschreven situatie, niet disproportioneel.
Wél disproportioneel was het handelen van de verdachte vanaf het moment dat het slachtoffer op diens buik onder hem lag, vrijwel bewegingloos en bloedend. Dat was het moment waarop zelfverdediging niet langer noodzakelijk was en verdachte zijn geweldshandelingen had moeten staken. Hij is doorgegaan en heeft de keel van het slachtoffer dichtgeknepen, daarmee de grenzen overschrijdend van de noodzakelijke verdediging.
Het hof vindt het aannemelijk, dat die overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, veroorzaakt door de aanranding door het slachtoffer, gelet op het karakter van die aanranding zoals hierboven beschreven en het feit dat de verdachte werkelijk in doodsnood verkeerde.
Gelet op het hiervoor overwogene wordt het beroep op noodweer verworpen, maar het beroep op noodweerexces gehonoreerd.
De verdachte is derhalve ter zake van het impliciet subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.641,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.641,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte niet strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M. le Clercq-Meijer,
mr. H.C. Wiersinga en mr. M.I. Veldt-Foglia, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 november 2012.