GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 december 2012
Zaaknummer : 200.108.758/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 09-2383
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.A. Smits te Rotterdam,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.P. Wytzes te Amstelveen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 22 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 maart 2012 van de rechtbank Rotterdam
De man heeft op 22 augustus 2012 een verweerschrift tevens houdende een voorwaardelijk incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 28 augustus 2012 een brief van 27 augustus 2012 brief met bijlagen;
- op 15 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 11 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
- op 15 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 25 oktober 2012 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, voor zover te dezen van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor wat betreft de na 22 maart 2012 te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 447,- per maand, en is ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 532,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op 2 augustus 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) voor de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 2008 te [woonplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw zal uitkeren een bedrag van € 525,- per maand zulk als bijdrage ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en dat ten laste van de man aan de vrouw wordt toegekend het bruto equivalent van het nettobedrag € 1.202,- als zijnde een maandelijkse bijdrage in haar levensonderhoud, zulks bij vooruitbetaling te voldoen, althans zodanige bijdragen te bepalen als het hof in goede justitie vermeent te behoren. Kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep van de vrouw en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen, al dan niet met verbetering van gronden en subsidiair, indien het hof de bestreden beschikking niet bekrachtigt, een nadere beoordeling te geven van de behoefte van de vrouw.
4. De man heeft betwist dat tussen partijen overeenstemming was bereikt over de door hem te betalen kinder- en partneralimentatie. De vrouw heeft daar verder niet meer op gereageerd. Het hof is van oordeel dat deze overeenstemming tussen partijen niet vast staat.
Eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige
5. De vrouw voert aan dat voor het bepalen van de behoefte van de minderjarige moet worden uitgegaan van het inkomen van de man over de jaren 2006 tot en met 2008 en niet slechts van het inkomen over 2011, zoals de rechtbank heeft gedaan. Verder stelt zij dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kosten van opvang van de minderjarige.
6. Op het verweer van de man zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
Het hof hanteert bij het bepalen van de behoefte van de minderjarige, evenals de rechtbank, de uitgangspunten zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen van het NIBUD. Het hof is gebleken dat partijen in het jaar 2009 uit elkaar zijn gegaan. Een verzoening nadien waardoor het moment van uiteengaan op een latere datum is gelegen, is niet komen vast te staan. Het hof zal, bij gebreke van gegevens over eerdere jaren, uitgaan van het inkomen dat partijen voorafgaand aan het verbreken van de relatie genoten. Hierbij neemt het hof in aanmerking het gemiddelde van het winstaandeel van de onderneming van de man in 2008 en 2009. Dit inkomen bedraagt € 32.409,-. Voorts neemt het hof in aanmerking het netto inkomen van de vrouw in die periode van € 1.270,- per maand. Daaruit volgt een eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige dat het door de rechtbank bepaalde bedrag niet overstijgt. Het hof zal dan ook uitgaan van het door de rechtbank bepaalde bedrag.
7. Ter zitting in hoger beroep is vast komen te staan dat de minderjarige sinds augustus 2012 niet meer naar de kinderopvang toe gaat. Nu een te betalen kinderalimentatie ingaande 2 augustus 2012 aan de man wordt opgelegd, zal het hof bij de bepaling van de behoefte van de minderjarige dan ook geen rekening houden met de kosten van de kinderopvang.
Aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige
8. Het hof heeft, met inachtneming van de stukken en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, ter beantwoording van de vraag wie welk deel van de kosten van de minderjarige moet dragen, de draagkracht van de man en de vrouw met elkaar vergeleken. Bij deze draagkrachtvergelijking wordt de betrokken minderjarige buiten beschouwing gelaten, wat impliceert dat de rechthebbende, de vrouw, nu tot haar gezin geen anderen behoren, als alleenstaande wordt beschouwd.
Inkomen
9. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met een inkomen van € 39.399,-, zijnde een gemiddelde van het aandeel in het resultaat van de man in de onderneming over de jaren 2010, 2011 en (zoals door de man geprognosticeerd) 2012. Voorts houdt het hof aan de inkomenszijde rekening met een zelfstandigenaftrek van € 7.280,- en een MKB winstvrijstelling van € 3.854,-.
10. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden geen rekening heeft gehouden met de vrijval van de lijfrentevoorziening. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Lasten
11. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de volgende maandelijkse lasten: een huur van € 150,-, een premie ziektekostenverzekering van € 143,- en een door de man zelf betaalde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 133,44. Voorts houdt het hof, evenals de rechtbank, rekening met maandelijkse omgangskosten van € 112,-. Het hof neemt de gronden van de rechtbank daartoe over en maakt deze tot de zijne. De door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde kosten omgangsregeling van in totaal € 394,- acht het hof, gelet op de frequentie van de omgang, onredelijk hoog.
12. Daarnaast houdt het hof, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat als uitgangspunt geldt dat op de draagplicht van de onderhoudsplichtige in beginsel al diens verplichtingen en schulden van invloed zijn, aan de lastenzijde rekening met een aflossing op schulden van in totaal € 192,20 per maand, bestaande uit de aflossing op een schuld aangegaan voor de aankoop van de auto van de vrouw en terugbetaling kinderopvangtoeslag. Niet is gebleken dat deze schulden onnodig zijn aangegaan dan wel anderszins onredelijk zijn te achten. Het hof houdt geen rekening met de aflossing op een extra belastingschuld wegens vrijval van de lijfrentevoorziening, nu aan de inkomstenkant evenmin rekening wordt gehouden met de effecten van de vrijval van de lijfrentevoorziening.
13. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de man opnieuw berekend. Hieruit volgt dat de man een draagkracht heeft van € 890,- per maand.
Inkomen
14. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening met een inkomen van € 19.456,- bruto per jaar, zoals dit volgt uit de door de vrouw overgelegde jaaropgaaf 2011. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat aan de vrouw geen verdiencapaciteit kan worden toegedicht. Onbestreden is gebleven dat de vrouw een WAO/WIA-uitkering heeft en de zorg heeft voor de minderjarige. Bovendien heeft de man ter zitting nadrukkelijk erkend dat de vrouw niet werkt en naar alle waarschijnlijkheid ook nooit zal werken. Voorts houdt het hof aan de inkomenszijde rekening met de op de vrouw van toepassing zijnde heffingskortingen en het kindgebonden budget.
Lasten
15. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening met een maandelijkse huur van € 480,-, zijnde de door de vrouw opgevoerde huur van € 789,- minus een door het hof toegepaste korting van € 309,- wegens een onredelijke woonlast. Voorts houdt het hof rekening met een premie zorgverzekering van € 165,25 per maand en met een aan deze verzekering gekoppeld eigen risico van € 220,- per jaar. Daarnaast houdt het hof rekening met een aflossing op een studieschuld en een aflossing op een schuld bij de Belastingdienst van in totaal € 107,42 per maand.
16. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de vrouw opnieuw berekend. Hieruit volgt dat de vrouw geen draagkracht heeft.
17. Gelet op het vorenstaande dient het gehele aandeel in de kosten van de minderjarige van € 561,- ten laste van de man te worden gebracht. Nu de vrouw heeft verzocht om een kinderalimentatie van € 525,- per maand en een dergelijke door de man te betalen kinderalimentatie in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven, zal het hof ook aldus beslissen. Dit leidt in zoverre tot vernietiging van de bestreden beschikking.
18. Voorts zal het hof beoordelen in hoeverre de man nog een bijdrage moet leveren in het levensonderhoud van de vrouw. Het hof zal daartoe allereerst de behoefte en aanvullende behoefte van de vrouw vaststellen.
19. Het hof overweegt als volgt. Bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte van de vrouw moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. Daarnaast wordt de behoefte zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud bepaald.
20. De vrouw haar behoefte gespecificeerd in een behoefteberekening (bijlage 5 bij de brief van 15 oktober 2012 van de vrouw) waaruit een behoefte van € 2.815,05 netto per maand volgt. Ter zitting is deze aan partijen voorgehouden. De man heeft een aantal posten uit deze behoefteberekening betwist. Het hof zal, zoals ook hiervoor is overwogen, bij de behoefteberekening van de vrouw rekening houden met een huur van € 480,-. Nu de vrouw, onweersproken, ter zitting heeft gesteld dat onder de telefoonkosten van € 130,- per maand ook de kosten van UPC vallen, zal het hof met deze post rekening houden. Het hof zal geen korting toepassen op de door de vrouw opgevoerde kosten voor het dagelijks levensonderhoud en vervoer, nu het hof deze kosten niet onredelijk hoog acht. Voor wat betreft de kosten voor de hulp in de huishouding heeft de vrouw naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat zij deze kosten, gelet op haar medische klachten, daadwerkelijk maakt. Wel acht het hof de post uitgaan hoog in vergelijking met het inkomen van de vrouw en zal het hof daar rekening houden met een bedrag van € 50,-. Het hof zal geen rekening houden met de opgevoerde studiekosten nu de vrouw ook ter zitting heeft aangegeven deze kosten niet meer te hebben. Het hof stelt de behoefte van de vrouw dan ook vast op € 2.300,55 netto per maand.
Aanvullende behoefte vrouw
21. Het hof stelt vast dat de vrouw thans een WAO/WIA-uitkering geniet. Dit is als zodanig ook niet in geschil. Uitgaande hiervan heeft de vrouw een aanvullende behoefte aan partneralimentatie van € 1.682,- bruto per maand.
22. Ten aanzien van de draagkracht van de man verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 11 en 12 aangaande de draagkracht van de man is overwogen. Voorts wordt rekening gehouden met de vastgestelde kinderalimentatie van € 525,- per maand. Gelet hierop laat de draagkracht van de man een door hem te betalen partneralimentatie van € 480,- per maand toe.
23. Het hof ziet geen aanleiding de man te veroordelen in de proceskosten en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. Het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.
24. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarige [de minderjarige] met ingang van 2 augustus 2012 op € 525,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud ten laste van de man en ten behoeve van de vrouw, met ingang van 2 augustus 2012 op € 480,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Mink en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2012