ECLI:NL:GHSGR:2012:BY7528

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.099.934/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Leuven
  • M. van den Wildenberg
  • E. Pijls-olde Scheper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang met de minderjarige na gebrekkig onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, stond de omgang tussen een vader en zijn minderjarige dochter centraal. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A. van Hecke, had hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beslissing van de rechtbank. De moeder, bijgestaan door advocaat mr. P.B. van Eck-Molenaar, verzocht het hof om de omgang met de vader te ontzeggen, wat de Raad voor de Kinderbescherming ook adviseerde. Het hof oordeelde dat het onderzoek door de Raad gebrekkig was, omdat de minderjarige in aanwezigheid van de moeder was gehoord, wat haar mogelijk heeft beïnvloed in haar verklaring. Ondanks deze tekortkomingen concludeerde het hof dat er zwaarwegende omstandigheden waren die ontzegging van het recht op omgang rechtvaardigden. De minderjarige had herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen met de vader, en het hof achtte het in strijd met haar belangen om haar opnieuw te confronteren met de vader. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en ontzegde de vader het recht op omgang, waarbij het de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaarde. Deze uitspraak werd gedaan op 12 december 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 december 2012
Zaaknummer : 200.099.934/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 09-2401
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.A. van Hecke te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.B. van Eck-Molenaar te Gouda.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de stiefvader.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 2 mei 2012, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij tussenbeschikking van 2 mei 2012 heeft het hof de raad verzocht aanvullend onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de afwijzende houding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), jegens omgang met de vader en naar de eventuele mogelijkheden een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige te bewerkstelligen.
De raad heeft bij brief van 25 oktober 2012 zijn aanvullend rapport van 24 oktober 2012 en zijn rapport van 26 september 2010 aan het hof overgelegd.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 23 november 2012 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
- op 20 november 2012 een brief van diezelfde datum.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarige.
2. De raad heeft aanvullend gerapporteerd dat de minderjarige heeft aangegeven dat zij geen contact wil met de vader.
3. De moeder onderschrijft de bevindingen van de raad en verzoekt het hof de vader de omgang met de minderjarige te ontzeggen.
4. De vader maakt bezwaar tegen de aanvullende rapportage en de wijze waarop deze tot stand is gekomen. De vader stelt dat de minderjarige enkel door een raadsonderzoeker is gehoord, doch dat, in strijd met het bepaalde in de tussenbeschikking van het hof, geen aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden. Bovendien is de minderjarige gehoord in aanwezigheid van de moeder, waardoor zij mogelijk niet vrij heeft kunnen spreken. De vader stelt dat de negatieve houding van de moeder de minderjarige in een zeer lastige positie heeft gebracht en dat er sprake zou kunnen zijn van het PAS-syndroom. Tot slot stelt de vader dat, indien het hof van mening is dat de vader in het belang van de minderjarige een stap terug zou moeten doen, hij dat in het belang van de minderjarige zal accepteren.
5. Het hof overweegt als volgt. De raad heeft op verzoek van het hof een nader onderzoek verricht en in dat kader met de minderjarige gesproken. Dat is gebeurd in het bijzijn van de moeder. Het hof acht dit onbegrijpelijk en - zeer bijzondere omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, voorbehouden - ook in strijd met de grondgedachte dat de minderjarige onafhankelijk van haar ouders haar mening moet kunnen geven. Daarmede is in strijd dat de minderjarige haar mening geeft in aanwezigheid van een ouder, tijdens een onderzoek naar de (on-)mogelijkheden tot omgang met de andere ouder. Niettemin ziet het hof in deze zaak geen aanleiding het onderzoek opnieuw te laten doen: de minderjarige zou hiermede opnieuw worden geconfronteerd met de situatie die door haar, zo blijkt niet alleen uit haar eigen verklaring bij de raad, als uitermate belastend wordt ervaren.
Onder deze omstandigheden, namelijk dat uit meerdere bronnen blijkt dat de minderjarige omgang met de vader als uitermate belastend ervaart, acht het hof de grond als vermeld in artikel 1:377a, derde lid onder d, van het Burgerlijk Wetboek vervuld: omgang op dit moment is in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Dit leidt (anders dan de rechtbank heeft overwogen) tot ontzegging van het recht op omgang.
6. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hof zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van den Wildenberg en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2012 .