GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 28 november 2012
Zaaknummer : 200.104.805/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-4759
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.C.V.J. van Leur te Delft,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. van der Bijl te Gouda.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 4 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 januari 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 15 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 1 mei 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 10 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 13 september 2012 een brief van 12 september 2012 met bijlagen.
De zaak is op 27 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. B.C.V.J. van Leur; en
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M.C.G. Stut, waarnemend voor mr. K. van der Bijl.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging van de beschikking van 25 februari 2009 – de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage met ingang van 17 juni 2011 vastgesteld op € 2.000,- per maand, met ingang van 12 januari 2012 bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering in het levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de in de beschikking van 25 februari 2009 genoemde partneralimentatie alsnog op nihil te stellen. Het hof begrijpt het petitum aldus, daarbij het lichaam van het beroepschrift in aanmerking nemende, dat de man nihilstelling van de partneralimentatie wenst ingaande
30 maart 2009 dan wel 1 januari 2010.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof het beroepschrift van de man af te wijzen en in hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man in dit hoger beroep te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
Grove miskenning wettelijke maatstaven, artikel 1:401 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW)
4. De man stelt zich op het standpunt dat het door partijen in januari 2009 overeengekomen echtscheidingsconvenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en dat het gelet daarop dient te worden gewijzigd. Volgens de man bestaat er een duidelijke wanverhouding tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Hij voert daartoe aan dat bij de jaarresultaten 2008 en 2009 en het gemiddeld jaarresultaat over de jaren 2007, 2008 en 2009 op geen enkele wijze een partneralimentatie van € 2.523,48 per maand past.
5. De vrouw stelt dat het tussen partijen overeengekomen convenant niet met grove miskenning van de wettelijke maatstaven is aangegaan. Zij voert daartoe aan dat de vastgelegde partneralimentatie niet vreemd voorkomt met het gemiddelde resultaat over de jaren 2006, 2007 en 2008. Bovendien is de door de man te betalen partneralimentatie door partijen in onderling overleg vastgesteld naar ieders draagkracht en behoefte op basis van een alimentatieberekening die is opgesteld door Houwstede en Partners te Noordwijk op basis van de geldende Tremanormen, aldus de vrouw. Daarnaast is de man gedurende de vijf jaar dat de echtscheidingsprocedure heeft geduurd, bijgestaan door allerlei deskundigen.
6. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat door de man onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake is geweest van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven toen het echtscheidingsconvenant is overeengekomen. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de man daartoe nog in hoger beroep heeft aangedragen, leidt niet tot een ander oordeel.
Wijziging van omstandigheden, artikel 1:401 lid 1 BW
7. Het hof stelt in hoger beroep vast dat niet meer in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Deze is gelegen in de omstandigheid dat het niet goed gaat met het bedrijf van de man gelet op de tegenvallende bedrijfsresultaten.
Ingangsdatum
8. Het hof acht het redelijk om, conform het verzoek van de man in hoger beroep, als ingangsdatum voor de eventueel te wijzigen partneralimentatie 1 januari 2010 te hanteren, nu niet in geschil is dat de man over dat het jaar 2010 in zijn onderneming een groot verlies heeft geleden. Het hof acht het redelijk en billijk om daarmee bij de berekening van de draagkracht van de man rekening te kunnen houden.
Aanvullende behoefte vrouw
9. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw geen aanvullende behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage. De man betoogt dat de oude situatie van de Vof niet vergeleken kan worden met de nieuwe situatie van de eenmanszaak, nu de Vof bij gelijke helfte is verdeeld en aan de vrouw ingevolge het convenant ten minste een bedrag van € 142.917,76 is uitgekeerd. De vrouw heeft hierdoor volgens de man geen of een verlaagde behoefte aan partneralimentatie. Daarnaast heeft zij ruim € 105.000,- op haar spaarrekening staan. Bovendien woont de vrouw samen met haar partner [X], met wie zij al sinds 2005 een relatie heeft.
10. De vrouw stelt dat zij niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij genereert daartoe onvoldoende inkomen uit vermogen. Voorts stelt de vrouw dat de afspraken gemaakt bij convenant ten aanzien van de partneralimentatie in samenspraak zijn met de verdeling die heeft plaatsgevonden. Haar behoefte is volgens de vrouw uitvoerig aan de orde geweest bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant en bij het vastleggen van de partneralimentatie. Bij de vaststelling van haar behoefte is rekening gehouden met de verdeling, van de ontbonden huwelijksgemeenschap aldus de vrouw. Daarnaast ontkent de vrouw dat zij samenwoont.
11. Het hof gaat, evenals de rechtbank, voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw sinds 2005 al een relatie heeft en inmiddels met deze partner samenwoont, nu gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, de man deze stelling ook in hoger beroep onvoldoende heeft onderbouwd.
12. Voorts is het hof van oordeel dat de man, in het licht van het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant, onvoldoende heeft onderbouwd dat de vrouw (volledig) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw, gelet op de hoogte van haar behoefte, met het rendement uit haar vermogen niet in haar behoefte kan voorzien.
13. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte is uitgegaan van een bedrijfsresultaat van € 60.000,- bruto per jaar. Volgens de man had de rechtbank bij de bepaling van zijn draagkracht ook naar de cijfers over de jaren 2009 en 2010 moeten kijken. Uit deze cijfers volgt immers dat hij geen financiële draagkracht heeft, aldus de man.
14. De vrouw stelt dat het alleszins redelijk is dat aansluiting is gezocht bij een bedrijfsresultaat van € 60.000,- per jaar, nu de man zelf ook van een dergelijk resultaat is uitgegaan en bij de prognoses voor 2012 zelfs heeft gesteld een resultaat te kunnen boeken van € 74.795,-.
15. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man over 2011 terecht rekening heeft gehouden met een jaarlijks resultaat van € 60.000,-. Ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat uit de cijfers blijkt dat een dergelijk resultaat ook daadwerkelijk in 2011 is behaald. Voorts is ter zitting vast komen te staan dat de onderneming van de man over het jaar 2010 een verlies van € 87.891,- heeft geleden, wat bij het aangaan van het echtscheidingsconvenant niet was voorzien. Het hof zal met dit negatieve resultaat bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden, hetgeen ertoe leidt dat de man in ieder geval over het jaar 2010 geen draagkracht had enige alimentatie te betalen.
16. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande en de posten waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden en die niet in geschil zijn de draagkracht van de man ingaande 1 januari 2011 opnieuw berekend. Hieruit volgt dat de man vanaf die datum draagkracht heeft een partneralimentatie van € 2.000,- bruto per maand te betalen.
17. Het hof ziet geen aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten – zoals door de vrouw verzocht – en zal het verzoek derhalve afwijzen.
18. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 25 februari 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, over het tijdvak van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 op nihil en met ingang van 1 januari 2011 op € 2.000,- bruto per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Van de Poll en Mollema- de Jong, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2012.