GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Rolnummer : 200.101.364/01
Rolnummer rechtbank : 319233/HA ZA 08-2834
arrest van de familiekamer d.d. 11 december 2012
de vrouw,
wonende te Rotterdam,
appellante,
advocaat: mr. O. Huisman te ‘s-Gravenhage,
de man,
wonende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
in hoger beroep niet verschenen.
Bij exploot van 20 december 2011 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 28 september 2011 van de rechtbank Rotterdam, tussen de partijen gewezen, hierna ook: het bestreden vonnis.
Tegen de man is ter rolzitting van 7 februari 2012 verstek verleend.
De vrouw heeft ter rolzitting van 17 april 2012 een memorie van grieven genomen, houdende vier grieven, waarbij acht producties zijn overgelegd. Voorts heeft de vrouw daarbij haar eis vermeerderd.
De vrouw heeft bij een ter rolzitting van 24 juli 2012 ingediende akte nog een productie overgelegd.
De vrouw heeft haar procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals deze door de rechtbank onder 2 in het bestreden vonnis zijn vastgesteld is niet opgekomen zodat het hof van die feiten uitgaat.
2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, in conventie en in reconventie, de vrouw veroordeeld om aan de man een bedrag te betalen van € 22.941,88 uit hoofde van de financiële afwikkeling van de beëindiging van de relatie van partijen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
3. De vrouw vordert dat het hof, naar het hof begrijpt, het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, met inachtneming van de vermeerdering van eis, de inleidende vordering van de man zal afwijzen en de man zal veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 26.222,23, (betreffende het aandeel van de man in de rente en aflossing van de leningen bij de Hollandsche Disconto Voorschotbank en Fideaal B.V. tot en met 31 maart 2012, verminderd met € 150,- ter zake de inboedel) te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 september 2011 over een bedrag van € 8.030,20 en vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 17 april 2012 over een bedrag van € 18.192,03, althans een in goede justitie te bepalen datum en te vermeerderen met het aandeel van de man in de termijnen die verschuldigd zijn vanaf 31 maart 2012 die door de vrouw zullen worden voldaan, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties en in de kosten van het conservatoir beslag.
4. Het hof constateert dat de vrouw een incompleet procesdossier heeft overgelegd. In het bestreden vonnis is vermeld dat nog een conclusie van antwoord in reconventie, met producties en een conclusie van repliek in conventie zijn genomen. Deze stukken ontbreken in het procesdossier, waarbij het hof opmerkt dat deze ook niet zijn vermeld op de door de vrouw bij het fourneren van het dossier overgelegde inventarislijst. Het hof acht de ter zake door de vrouw in de memorie van grieven gegeven verklaring onwaarschijnlijk en zal bij de beslissing aan dit verzuim daarom waar nodig de gevolgen verbinden welke het hof geraden voorkomen..
5. In haar eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in het geding gebrachte stukken onvoldoende duidelijkheid geven over de herkomst en de bestemming van de bedragen en de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat die bedragen volledig ten goede zijn gekomen aan de man. De vrouw heeft met gebruikmaking van een haar door de man verleende volmacht een spaarbelegovereenkomst van de man bij Aegon beëindigd en de afkoopwaarde daarvan geïncasseerd, ten bedrage van € 15.243,90. Daarnaast heeft de vrouw in de periode van 29 januari 2007 tot en met 31 mei 2007 bedragen van de rekening van de man opgenomen van in totaal € 5.197,98. De vrouw heeft in dat kader aangevoerd dat zij geldbedragen naar Suriname heeft overgeboekt ten gunste van de man en heeft bewijzen van geldtransfers overgelegd. De vrouw was niet in de gelegenheid om naar het GWK te gaan omdat zij zowel in loondienst als als zelfstandige werkzaamheden verrichtte en zij geen vrij kon nemen. De gelden zijn ten goede gekomen aan de man omdat die gelden strekten tot aflossing van de lening die de man had afgesloten bij [de derde A], wonende te Suriname, aldus de vrouw. Dit betekent dat de man geen vordering meer heeft op de vrouw. Als dit al onvoldoende zou blijken uit de in eerste aanleg overgelegde stukken, dan heeft te gelden dat een bedrag van € 16.978,32 als aandeel in de lasten van de gemeenschappelijke huishouding van partijen dient te worden aangemerkt. In dat geval dient de vrouw de man slechts een bedrag van € 3.463,56 terug te betalen, aldus de vrouw.
6. Het hof overweegt als volgt. Vast staat, de vrouw heeft dit in hoger beroep andermaal erkend, dat de vrouw in totaal een bedrag van € 20.441,88 heeft opgenomen uit het vermogen van de man. De vrouw heeft betoogd dat zij gelden heeft overgemaakt naar Suriname ten gunste van de man die de genoemde periode grotendeels in Suriname zou hebben doorgebracht. De rechtbank heeft overwogen dat er in de periode van september 2006 tot en met mei 2007 aanzienlijke bedragen naar Suriname zijn overgemaakt, maar dat op de overgelegde transfers niet steeds de vrouw als afzender staat vermeld en ook niet telkens de man als begunstigde. Ook in eerste aanleg zijn er, zo overweegt de rechtbank, schriftelijke verklaringen van personen, die geld hadden ontvangen, in het geding gebracht, die er in hoofdzaak op neerkomen dat zij de door hen ontvangen bedragen aan de man hebben verstrekt dan wel aan schuldeisers van de man. Het hof maakt uit de in eerste aanleg overgelegde verklaringen op dat diverse personen hebben verklaard gelden te hebben overgemaakt aan [de derde b] ten behoeve van de man. [De derde A] heeft schriftelijk verklaard in de periode van 16 april 2007 tot en met 21 mei 2007 gelden in ontvangst te hebben genomen omdat de man geld bij hem zou hebben geleend om te gokken en dat de man dit bedrag aan hem zou terugbetalen. Het hof acht een en ander onvoldoende om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. Van een lening als gesteld is niet gebleken, anders dan de verklaring van [de derde A]. Deze verklaring is echter vaag over het bedrag dat zou zijn geleend en de datum waarop de man een geldbedrag van hem zou hebben geleend. Het hof merkt voorts op niet te kunnen beoordelen wat de man daarover in eerste aanleg nog heeft gesteld, nu er processtukken aan het dossier ontbreken. Met betrekking tot de subsidiaire stelling van de vrouw overweegt het hof dat deze innerlijk tegenstrijdig is met hetgeen zij primair heeft gesteld en overigens heeft de vrouw onvoldoende gesteld om deze te beoordelen. Het hof passeert de eerste grief van de vrouw.
7. In de tweede grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vordering van de vrouw niet kan slagen omdat zij alleen regres heeft voor de bedragen die zij bovenop haar aandeel in de schulden voor haar rekening heeft genomen en gesteld noch gebleken is dat zij (reeds) de helft van de schulden heeft afgelost. Indien een schuld betaalbaar is in termijnen en een termijn is voldaan, kan degene die de termijn heeft betaald van de ander diens aandeel in die termijn terugeisen. De rechtbank heeft zich verder ten onrechte niet uitgelaten over de vraag of de man gebonden is aan de kredietovereenkomsten. De vrouw heeft de beide overeenkomsten van geldlening – met respectievelijk de Hollandsche Disconto Voorschotbank en met Avéro Achmea Bancaire diensten (thans Fidiaal B.V.) getekend met gebruikmaking van een haar door de man op 13 december 2006 verleende volmacht, aldus de vrouw.
8. Het hof overweegt als volgt. Het hof zal eerst ingaan op de vraag of de man gebonden is aan de kredietovereenkomsten. De man heeft in eerste aanleg gesteld dat de vrouw de beide leningovereenkomsten heeft gesloten waarbij zij de handtekening van de man heeft vervalst. De vrouw erkent dat de man de overeenkomsten niet zelf heeft ondertekend. Zij voert aan dat zij de overeenkomsten namens de man heeft getekend met gebruikmaking van de notariële volmacht. Het hof overweegt dat deze stelling van de vrouw niet is komen vast te staan. Dat de overeenkomst zou zijn gesloten met gebruikmaking door de vrouw van een door de man aan haar verleende (notariële) volmacht blijkt niet uit de overeenkomst. Immers, dan valt niet te verklaren waarom bij de naam van de man een handtekening staat, die afwijkt van die van de vrouw en dan had de vrouw zelf, in haar hoedanigheid van gevolmachtigde, de overeenkomsten van geldlening - voor de duidelijkheid: met haar eigen handtekening - moeten ondertekenen. Het hof is van oordeel dat, gezien de betwisting door de man niet althans onvoldoende is komen vast te staan dat de man gebonden is aan en derhalve ook partij is bij deze overeenkomsten. Reeds daarom kan geen sprake zijn van regres als door de vrouw bedoeld. Op het overige door de vrouw in deze grief aangevoerde zal het hof dan ook niet ingaan, nu dit gelet op hetgeen het hof heeft overwogen niet ter zake doet.
9. Met betrekking tot de vermeerdering van eis in hoger beroep heeft te gelden dat deze vermeerdering van eis, die bij memorie van grieven is ingesteld, in dit geval op de voet van artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de man had moeten worden betekend. Er is door de vrouw wel betekend, maar niet op de juiste wijze. Betekend is aan het kantoor van de advocaat in eerste aanleg van de man. Slechts een exploot waarbij hoger beroep is ingesteld kan worden gedaan aan het kantoor van de advocaat, maar niet een eisvermeerdering. Nu bovendien aannemelijk is dat de man door dit gebrek onredelijk is benadeeld zal het hof niet ingaan op de vermeerdering van eis - wat daar ook overigens van zij - en zal het hof het daarbij verzochte afwijzen
10. In de derde grief betoogt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw de door haar genoemde waarde van de inboedel onvoldoende heeft onderbouwd en dat de rechtbank deze waarde ten onrechte op € 5.000,- heeft bepaald. De vrouw stelt dat zij bij akte uitlaten vermeerdering van eis aankoopbewijzen in het geding heeft gebracht van de inboedel die in 2002 was aangeschaft voor een bedrag van € 3.576,95. De man heeft niet op het standpunt van de vrouw gereageerd. De schatting door de vrouw van de waarde, aanvankelijk op
€ 500,- en nu op € 300,-, is alleszins redelijk, aldus de vrouw.
11. Het hof constateert dat niet vastgesteld kan worden of de man in eerste aanleg op deze stellingen van de vrouw heeft gereageerd omdat, zoals reeds is gememoreerd, niet alle processtukken uit de eerste aanleg zijn overgelegd. Overigens constateert het hof dat de door de vrouw overgelegde aankoopbonnen, waarop zij haar schatting baseert, slechts enkele meubelstukken betreffen. Het hof beschouwt het als een feit van algemene bekendheid dat een inboedel niet slechts uit enige meubelstukken bestaat zoals de vrouw in eerste aanleg heeft gesteld, maar daarnaast ook uit allerlei andere zaken, die men nodig heeft voor het voeren van een huishouding. De vrouw heeft met de door haar overgelegde bonnen dan ook geenszins de door haar gestelde waarde van de inboedel onderbouwd. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof de waarde dan ook terecht op een – alleszins redelijk – bedrag van € 5.000,- bepaald. De grieft faalt daarom.
12. Nu deze grieven falen komt het hof niet toe aan het geen de vrouw in haar vierde grief en over de wettelijke rente heeft gesteld. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
13. Daar de vrouw in het ongelijk is gesteld zal haar vordering tot veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties en in de kosten van het conservatoir beslag worden afgewezen.
14. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Kamminga en Van de Poll en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2012 in aanwezigheid van de griffier.