ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0814

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.109.598-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Kempen
  • M. Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en terugbetaling door de vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen. De man was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 april 2012, waarin was bepaald dat hij met ingang van 2 september 2011 een bedrag van € 1.150,- per maand aan de vrouw moest betalen. De vrouw had in incidenteel appel verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel zijn verzoek af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, door de verhuizing van de man naar een grotere woning en de geboorte van een tweede kind uit zijn nieuwe relatie. Dit leidde tot hogere huurkosten en een herbeoordeling van de draagkracht van de man. Het hof heeft de draagkracht van de man opnieuw berekend en vastgesteld dat hij in staat is om een partneralimentatie van € 998,- per maand te betalen, in plaats van de eerder vastgestelde € 1.150,-.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw gehouden is tot terugbetaling van het eventueel teveel aan partneralimentatie dat zij heeft ontvangen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het verzoek van beide partijen om de ander in de proceskosten te veroordelen afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van de draagkracht en de wijziging van omstandigheden in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 december 2012
Zaaknummer : 200.109.598/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-6899
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procesadvocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.P.J.M. Kreté-Marres te ‘s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 9 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 april 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 14 augustus 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 26 september 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 20 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 25 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 30 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 15 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 25 oktober 2012 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: de man bijgestaan door mr. P.N.M. de Gier, advocaat te Rotterdam en de vrouw bijgestaan door haar advocaat.
Partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 november 2010 – bepaald dat de man met ingang van 2 september 2011 aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.150,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de man daarbij is veroordeeld om met ingang van 2 september 2011 een partneralimentatie van € 1.150,- per maand te betalen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man te betalen partneralimentatie te bepalen op nihil, althans op een bedrag lager dan € 1.150,- bruto per maand, kosten rechtens.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof de door de man opgenomen grieven te verwerpen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure. In incidenteel appel verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking, waar het de in het incidenteel beroepschrift genoemde grieven betreft, te vernietigen en te bepalen dat de man
niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, dan wel zijn verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
4. De man verzet zich tegen het incidenteel appel en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de zelfstandige verzoeken van de vrouw af te wijzen.
Wijziging van omstandigheden
5. Gelet op hetgeen de vrouw in incidenteel hoger beroep heeft gesteld, dient beoordeeld te worden of in de onderhavige zaak sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Er dient zich een zodanige wijziging van omstandigheden te hebben voorgedaan dat de beschikking van 8 november 2010, waarin de onderhoudsverplichting is vastgesteld, niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
6. Niet in geschil is dat de man met zijn nieuw gevormde gezin is verhuisd naar een grotere woning, hetgeen hogere huurkosten met zich brengt. Het hof is van oordeel dat deze lastenverhoging, zeker in combinatie met de geboorte van een tweede kind uit de relatie met zijn nieuwe partner, een wijziging van omstandigheden als bedoeld in voormeld wetsartikel betreft, zodat de man ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek. Nu zich een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 lid 1, BW voordoet, dient de door de man te betalen partneralimentatie opnieuw te worden bezien, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden. In het hiernavolgende zal het hof dan ook het geschil, mede gelet op de door partijen in principaal en incidenteel appel aangedragen gronden, in volle omvang opnieuw beoordelen.
Aanvullende behoefte vrouw
7. Nu het geschil in volle omvang opnieuw wordt beoordeeld, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de aanvullende behoefte van de vrouw opnieuw heeft beoordeeld. De rechtbank is daarmee niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Bovendien hebben de inkomsten van de vrouw en daarmee haar aanvullende behoefte in eerste aanleg ook onderdeel van het debat tussen partijen gevormd. Overigens heeft de rechtbank, anders dan de vrouw stelt, niet opnieuw de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw beoordeeld, maar slechts de aanvullende behoefte. Dat de aanvullende behoefte van de vrouw thans € 1.282,- per maand bedraagt, is niet in geschil.
Draagkracht man
Inkomen
8. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de man, evenals de rechtbank, aan de inkomenszijde rekening met een inkomen van € 7.122,- netto per maand exclusief vakantietoeslag, welk inkomen dient te worden verminderd met een premie National Insurance van € 493,- netto per maand. Uit de stukken is gebleken dat de man per dag (‘per diem’) een vaste onkostenvergoeding ontvangt, welke € 927,50 netto per maand bedraagt. De man heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aangetoond dat tegenover die ‘per diem’ vergoeding daadwerkelijke reis- of verblijfskosten staan die niet al op andere wijze aan de man worden vergoed door zijn werkgeefster. Het hof acht het dan ook redelijk om de per diem-vergoeding, uitgaande van 200 vliegbare dagen per jaar, in het geheel in aanmerking te nemen bij de berekening van de draagkracht van de man. Uitgaande van het voorgaande berekent het hof het netto besteedbaar inkomen van de man op € 7.557,-,- per maand.
Lasten
9. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de man, evenals de rechtbank, aan de lastenzijde rekening met een eigen risico van € 18,33 per maand en een aflossing op een schuld bij Fortis van € 183,- per maand. Het hof acht de door de man opgevoerde huurlast van € 1.800,- per maand onredelijk. Het neemt daarbij in aanmerking dat de verhoging van de huurlast van de man van € 1.008,- naar € 1.800,- per maand, hoewel op zich in overeenstemming met het netto inkomen van de man, gelet op de omstandigheid dat - zoals hierna nader zal worden uiteengezet - de nieuwe echtgenote van de man te zijnen laste zal worden gebracht niet geheel op de vrouw mag worden afgewenteld. Het hof acht het dan ook redelijk en billijk om met een huurlast van € 1.300,- per maand rekening te houden.
10. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de nieuwe echtgenote van de man op dit moment onvoldoende in staat moet worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij is de Nederlandse taal nog niet, althans onvoldoende machtig, heeft de zorg voor twee nog zeer jonge kinderen en heeft een partner - de man - met een onregelmatig werkrooster als piloot, zodat eventueel te verwerven inkomsten grotendeels zouden wegvallen tegen de te maken kosten van kinderopvang. Het hof gaat er wel van uit dat de nieuwe echtgenote van de man alles in het werk stelt om op termijn in ieder geval voor een gedeelte in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
11. Gelet op hetgeen hiervoor onder 10 is overwogen, houdt het hof rekening met de bijstandsnorm voor een echtpaar en het - nu het een netto-berekening betreft - daarbij behorende percentage van 50.
12. Het hof is van oordeel dat de man de noodzaak van de door hem opgevoerde pensioenvoorziening van in totaal € 1.488,- netto per maand onvoldoende heeft aangetoond. Vaststaat dat de man tot 2006 via zijn dienstverband bij het [werkgever] pensioenrechten heeft opgebouwd. Het hof gaat er wel van uit dat aan de zijde van de man sprake is van enige mate van een pensioengat en zal naast de hierboven vermelde premie Nationale Insurance van € 493,- netto per maand rekening houden met een, gelet op zijn inkomen en zijn verplichtingen jegens de vrouw redelijk te achten, netto premie betaling van € 500,- per maand. Dat partijen het tijdens het huwelijk niet nodig vonden om een aanvullende pensioenverzekering af te sluiten, doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af.
13. Niet in geschil is dat de man onderhoudsplichtig is voor vier kinderen. De ‘basisbehoefte’ van de twee kinderen van partijen is ten tijde van de echtscheidingsbeschikking vastgesteld op € 593,- per kind per maand, hetgeen geïndexeerd thans € 606,- per kind per maand is. De behoefte van de twee kinderen uit het huidige huwelijk van de man kan naar het oordeel van het hof eveneens op dit bedrag worden vastgesteld. Nu de nieuwe echtgenote van de man niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, kan zij ook geen bijdrage leveren in de kosten van haar kinderen. Het aandeel van de man in de kosten van de twee kinderen uit zijn nieuwe huwelijk is derhalve € 1.212,-. De kosten van de kinderen van partijen zijn destijds verhoogd met onder andere de kosten van de buitenschoolse opvang en in totaal op € 1.724,- per maand vastgesteld, hetgeen geïndexeerd thans neerkomt op € 1.762,-. Het aandeel van de man in die kosten is vastgesteld op € 615,- per maand per kind, hetgeen thans geïndexeerd € 628,- per maand per kind is.
Gelet op het voorgaande stelt het hof het aandeel van de man in de kosten van zijn vier kinderen vast op € 2.468,- per maand. Deze onderhoudsverplichting heeft voorrang op de partneralimentatie en strekt volledig in mindering op de draagkracht van de man.
14. Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de man opnieuw berekend. Hieruit volgt dat de man draagkracht heeft om een partneralimentatie van € 998,- per maand te betalen. Het hof zal aldus beslissen. Dit leidt tot een vernietiging van de bestreden beschikking.
15. Gelet op de hoogte van het verschil tussen hetgeen de rechtbank heeft beslist, alsmede dat de vrouw niet heeft onderbouwd dat een terugbetaling van het eventueel door de man teveel betaalde niet van haar gevergd kan worden, is het hof van oordeel dat de vrouw gehouden kan worden om het door de man teveel betaalde aan hem terug te betalen.
Proceskosten
16. Het hof ziet geen reden, zoals door ieder van partijen is verzocht, om de ander te veroordelen in de proceskosten en zal het verzoek derhalve afwijzen.
17. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 8 november 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 2 september 2011 op € 998,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw gehouden is tot terugbetaling van hetgeen zij eventueel teveel aan partneralimentatie heeft ontvangen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Kempen en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2012.