ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ1105

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.106.347
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Mink
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over executie na overlijden procespartij met betrekking tot erfopvolging en rechtsgeldigheid testament

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, gaat het om een hoger beroep in een executiegeschil na het overlijden van de procespartij, [erflater]. De weduwe en de zoon van [erflater] hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de vennootschap [naam] was veroordeeld om aan [erflater] te betalen. Het vonnis was uitvoerbaar bij voorraad, mits [erflater] zekerheid stelde in de vorm van een pandrecht en een bankgarantie. De weduwe en de zoon claimen erfgenaam te zijn op basis van een Filippijns testament, maar de vennootschap betwist dit en stelt dat er nog geen rechtsgeldige bevestiging van het testament heeft plaatsgevonden.

De zaak is behandeld op 23 november 2012, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de vennootschap geen incidenteel beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de voorzieningenrechter, die de weduwe verbood om het vonnis van 2 november 2011 ten uitvoer te leggen tot 1 januari 2013. Het hof overweegt dat de rechtsstrijd zich toespitst op de vraag of de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van het vonnis niet kan plaatsvinden zonder de betekening van aanvullende bewijsstukken, zoals een in kracht van gewijsde gegaan testament.

Het hof concludeert dat de vennootschap niet kan worden verplicht tot betaling zonder dat de rechtsgeldigheid van het testament is vastgesteld. De weduwe heeft niet kunnen aantonen dat zij en haar zoon de enige erfgenamen zijn, en het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de voorzieningenrechter. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, omdat het belang van de zaak op 1 januari 2013 zal komen te vervallen. De beslissing van het hof is genomen op 18 december 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector civiel
Zaaknummer : 200.106.347/01
Zaaknummer Rechtbank : 397790/ KG ZA 12-211
arrest d.d. 18 december 2012
inzake
[de weduwe]
en
de zoon
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna (in enkelvoud) samen te noemen: [de weduwe],
advocaat: mr. G.J. Dommerholt te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap [naam],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de vennootschap],
advocaat: mr. J.P. Heering te Den Haag.
1. Het geding
Bij exploot van 21 april 2010 is [de weduwe] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 30 maart 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
In het exploot van de dagvaarding tevens houdende verzoek tot spoedappel heeft [de weduwe] twee grieven geformuleerd. Het verzoek tot spoedappel is afgewezen.
Bij memorie van antwoord heeft [de vennootschap] de grieven bestreden.
[De weduwe] heeft met het oog op het pleidooi op voorhand een akte overlegging stukken en nadere toelichting aan het hof en [de vennootschap] doen toekomen. Ter gelegenheid van het pleidooi is afgesproken deze akte te beschouwen als ter zitting genomen. Zij maakt deel uit van het dossier.
Op 23 november 2012 is de zaak bepleit, voor [de weduwe] door haar advocaat en voor [de vennootschap] door mr. V.R.M. Appelman. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
Ter gelegenheid van het pleidooi is met instemming van partijen afgesproken dat het hof arrest zal wijzen op basis van het griffiedossier en een afschrift van het door partijen overgelegd procesdossier in eerste aanleg.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Onderhavige zaak betreft een executiegeschil. Bij vonnis van 2 november 2011 van de rechtbank Rotterdam tussen thans wijlen [erflater] en [de vennootschap] gewezen is - kort gezegd -:
In conventie [de vennootschap] veroordeeld om aan [erflater] te betalen de in het dictum genoemde bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Aan die uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring is de voorwaarde verbonden dat [erflater] ten behoeve van [de vennootschap] zekerheid heeft gesteld in de vorm van:
- een pandrecht op de aandelen van [erflater] in [turkse vennootschap]
- een bankgarantie van één van de grote Nederlandse banken voor een bedrag van € 625.000,-.
In reconventie zijn de vorderingen van [de vennootschap], welke - kort gezegd- betrekking hadden op de vraag of [erflater] aan zijn verplichting uit de 'koopovereenkomst aandelen' heeft voldaan, waaronder schending van de door hem gegeven balansgarantie, afgewezen.
2. [De vennootschap] heeft van dit vonnis van 2 november 2011 hoger beroep ingesteld.
3. [De vennootschap] heeft in kort geding een verbod tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 november 2011 gevraagd. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis [de weduwe] verboden tot 1 januari 2013 het vonnis van 2 november 2011 (verder) ten uitvoer te leggen.
Omvang van het hoger beroep
4. Het hof merkt ten aanzien van de omvang van het hoger beroep het volgende op. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis [de weduwe] verboden tot 1 januari 2013 het vonnis van 2 november 2011 (verder) ten uitvoer te leggen. Het hof constateert dat dit dictum aanzienlijk afwijkt van hetgeen [de vennootschap] in eerste aanleg blijkens het petitum van de inleidende dagvaarding heeft gevorderd. [De vennootschap] vordert - kort gezegd - een verbod tot tenuitvoerlegging tot aanmeerdere in het petitum genoemde voorwaarden is voldaan, welke voorwaarden [de vennootschap] baseert op genoemd vonnis van 2 november 2011, zoals de betekening van een in kracht van gewijsde gegane Court order en een in kracht van gewijsde gegaan Certificate of allowance van een daartoe bevoegde Filippijnse rechtbank, waarin verklaard is dat het testament behoorlijk is opgemaakt en dit de laatste uiterste wilsbeschikking is van [erflater]. [De vennootschap] heeft echter geen incidenteel beroep ingesteld tegen de beslissing als vervat in het bestreden vonnis, zulks terwijl voorzienbaar was en thans vaststaat dat de door [de vennootschap] in het kader van het gevraagde verbod genoemde voorwaarden niet voor 1 januari 2013 vervuld zullen zijn. Het hof is echter gebonden aan de rechtsstrijd zoals partijen die in hoger beroep hebben afgebakend. Dit brengt mee dat thans enkel voorligt of de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging terecht heeft verboden tot 1 januari 2013.
Artikel 431 a Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering
5. De procedure welke voerde tot het vonnis van 2 november 2011 is gevoerd tussen [erflater] en [de vennootschap]. [Erflater] is overleden [eind] 2008. De procedure is toen, in overleg tussen genoemde partijen, voortgezet op naam van de overleden procespartij op de voet van artikel 225 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ("Rv").
6. In hoger beroep spitst het debat tussen partijen zich vooreerst toe op het volgende. Artikel 431a Rv bepaalt: "Indien de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een executoriale titel op een ander over gaat, kan de executie eerst worden aangevangen of voortgezet na betekening van deze overgang aan de geëxecuteerde."
7. [De vennootschap] beroept zich - onder andere - op dit artikel. Voor [de vennootschap] staat, zolang aan haar geen betekening als in dat artikel bedoeld heeft plaatsgevonden (1) niet vast dat [de weduwe] en [de zoon] erfgenamen van [erflater] zijn en zij ook diens enige erfgenamen zijn, zodat (2) [de vennootschap] niet weet of zij, als zij in het kader van de executie betaalt, bevrijdend betaalt, terwijl ook (3) niet vast staat dat een af te geven pandakte aandelen en de bankgarantie bevoegdelijk door de wettige erfgenamen zijn ondertekend.
8. Tussen partijen staat vast dat [erflater] ten tijde van zijn overlijden woonachtig was op de Filippijnen. [De weduwe] stelt dat zij op grond van een Filippijnse testament van 9 januari 2006 beiden de enige erfgenamen van [erflater] zijn. [De vennootschap] betwist dat, onder andere verwijzend naar de omstandigheid dat [erflater] naast [de zoon] nog twee andere kinderen heeft, welke in Denemarken woonachtig zijn. Volgens [de vennootschap] is in het kader van de aangevangen executie tegen de achtergrond van artikel 431a Rv in ieder geval vereist het aan [de vennootschap] betekenen van een in kracht van gewijsde gegane Court order en een in kracht van gewijsde gegane Certificate of allowance van een daartoe bevoegde rechtbank, waarin is verklaard dat het testament behoorlijk is opgemaakt en de laatste uiterste wilsbeschikking betreft van [erflater]. [De weduwe] erkent dit, zij het dat volgens haar in dit verband de eis van kracht van gewijsde niet gesteld kan worden.
6. Tussen partijen is in hoger beroep niet meer in geschil dat uitgangspunt van het Filippijnse recht is dat de rechtsgeldigheid van een testament of uiterste wilsbeschikking inderdaad via probate proceedings dient te worden bekrachtigd door de daartoe bevoegde Filippijnse rechtbank. Evenmin is in geschil dat zulk een bekrachtiging nog niet heeft plaatsgevonden. De advocaat van [de weduwe] heeft ter gelegenheid van het pleidooi herhaald dat deze procedure inmiddels in werking is gezet en naar verwachting in januari of februari 2013 is afgerond.
7. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat de veroordeling ten gunste van [erflater] door diens opvolger(s) op eigen naam kan worden geëxecuteerd, mits met inachtneming van artikel 431a Rv, hetwelk ook betrekking heeft op erfopvolging. Tegen die achtergrond is de beslissing van de voorzieningenrechter reeds daarom juist, nu zonder (de betekening van) additionele bewijsstukken niet kan worden aangenomen dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging (exclusief) op [de weduwe] is overgegaan (en rechtsgeldig aan [de vennootschap] is betekend). Het hof zal derhalve het bestreden vonnis, wat daar verder ook van zij, bekrachtigen.
8. Hetgeen [de weduwe] overigens opwerpt voert niet tot een ander oordeel. Zo heeft [de weduwe] ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep nog een tweetal uitspraken van een Filippijnse rechter overgelegd, waaruit volgens haar zou blijken dat een Filippijnse erfgenaam ook de bevoegdheid heeft om in afwachting van de procedure inzake de goedkeuring van het testament en de benoeming van een administrator zelf actie te ondernemen tot behoud van de nalatenschap. Nog afgezien daarvan dat [de vennootschap] tegen deze gang van zaken terecht bezwaar heeft gemaakt, zeker gezien de motivering van de advocaat van [de weduwe] dat hij deze stukken best eerder in het geding had kunnen brengen maar dat bewust niet gedaan heeft omdat ook hij in eerste aanleg is overvallen door te elfder ure door [de vennootschap] in het geding gebrachte stukken, werpen zij geen ander licht op de zaak. Immers, ook in dit verband ziet [de weduwe] er aan voorbij dat nog steeds onduidelijk is of zij beiden nu wettige erfgenamen zijn van [erflater] en zo ja, of zij de enige erfgenamen zijn en wie als executeur heeft te gelden. Sterker nog, het is op dit moment ook voor het hof onduidelijk of mr. Dommerholt, die ter zitting desgevraagd heeft aangegeven alleen op te treden voor [de weduwe] en niet (ook) voor de andere twee kinderen van [erflater], nu (bevoegdelijk) optreedt voor de gezamenlijke erfgenamen. Dit laatste brengt mee dat ook hetgeen van de zijde van [de weduwe] naar voren is gebracht omtrent bevrijdende betaling en de voorstelde bewaargeving, al dan niet in de vorm van storting in depot, [de weduwe] geen soulaas biedt.
Proceskosten
9. Het hof ziet in de omstandigheid genoemd in rechtsoverweging 5 aanleiding om de proceskosten in hoger beroep te compenseren, nu als gevolg daarvan niet alleen aan dit hoger beroep, maar ook aan het bestreden vonnis op 1 januari 2013 het belang zal komen te ontvallen.
Bekrachtiging
10. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Beslissing
Het Hof:
bekrachtigt het vonnis het vonnis van 30 maart 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kamminga, Mink en Stollenwerck en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2012 in aanwezigheid van de griffier.