GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 24 oktober 2012
Zaaknummer : 200.100.808/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 07-3183 en FA RK 07-6372
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.C.J. Smallenbroek te Leiderdorp,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M. Vervoorn te Nieuwkoop.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 23 januari 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 september 2009 en de beschikking van 21 oktober 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 28 maart 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 8 februari 2012 een brief van 7 februari 2012 met bijlagen.
De zaak is op 7 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 18 september 2009 en 21 oktober 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage
Bij beschikking van 18 september 2009 is, voor zover van belang, de behandeling met betrekking tot het verzoek tot verdeling aangehouden.
Bij beschikking van 21 oktober 2011 is - uitvoerbaar bij voorraad - de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt vastgesteld:
de echtelijke woning te [adres] (verder ook: de voormalige echtelijke woning) dient te worden verkocht, de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening dient te worden afgelost uit de verkoopopbrengst en de aan de hypotheek verbonden levensverzekeringen bij Centraal Beheer Achmea, polisnummers [A] en [B], dienen te worden afgekocht; de overwaarde (zijnde de verkoopopbrengst van de woning vermeerderd met de afkoopwaarden van de levensverzekeringen minus de inlossing van de hypotheekschuld en eventuele met de verkoop samenhangende kosten) komt ieder der partijen bij helfte toe.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is of partijen zijn overeengekomen dat de voormalige echtelijke woning aan de man zal worden toegedeeld voor een waarde van € 575.000,-.
2. De vrouw verzoekt de beschikking van 18 september 2009 te vernietigen en voor zover nodig de beschikking van 21 oktober 2011 ter zake van de beoordeling van de toedeling casu quo waardebepaling van de woning in de verdeling te vernietigen, en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen als volgt:
- de man dient het aandeel van de vrouw in de onroerende zaak gelegen aan [adres] af te nemen voor € 287.500,- binnen zes maanden na de dag van deze beschikking;
- de man dient mee te werken aan een tweede hypothecaire inschrijving op de [adres] ten laste van de vrouw, zodat zij een andere woning kan financieren;
- gedurende zes maanden na de dag van de te nemen beschikking is de vrouw gerechtigd de bewoning van de [adres] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan voort te zetten;
Indien dit verzoek wordt afgewezen dan verzoekt de vrouw het economisch eigendom toe te delen van haar deel van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] aan de man, waartegenover de vrouw een vordering van € 287.500,- op de man verkrijgt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de te nemen beschikking tot de dag der algehele voldoening, onder gehoudenheid van de vrouw om mee te werken aan de levering van de onroerende zaak aan een derde, rekening houdend met een termijn van zes maanden om door de vrouw voort te zetten het recht van bewoning met het gebruik van zaken die behoren tot deze woning, daarvan gerekend vanaf de dag van de totstandkoming van de voorlopige koopovereenkomst met die voornoemde derde.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
4. De vrouw stelt - kort samengevat - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de man heeft toegezegd de echtelijke woning voor een bedrag van € 575.000,- over te nemen en dat daarover tussen partijen overeenstemming is. Zij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht:
- de man heeft in zijn inleidend verweerschrift de overeenkomst tussen hem en de vrouw over toedeling van de voormalige echtelijke woning verwoord en de vrouw heeft dit niet betwist;
- in zijn draagkrachtberekening heeft de man rekening gehouden met een hogere rentelast die voortvloeit uit de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan hem;
- in de beschikking van 21 januari 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage staat vermeld dat de man voornemens is om in de voormalige echtelijke woning terug te keren en die volledig in eigendom te verwerven;
- de vrouw heeft het voornemen van de man geaccepteerd, zo blijkt uit voormelde beschikking en het proces-verbaal van 10 december 2007;
- partijen zijn een verkoopprijs van € 575.000,- overeengekomen;
- de man dient aan voormelde stellingen die hij in het kader van de alimentatieprocedure heeft ingenomen gebonden te worden, aangezien het debat rondom de partneralimentatie en het debat rondom de voormalige echtelijke woning niet losgekoppeld kunnen worden;
- de vrouw heeft er belang bij dat de man haar aandeel in de woning afneemt, zodat zij elders kan gaan wonen;
- de man heeft signalen afgegeven aan de vrouw dat hij wil terugkeren in de voormalige echtelijke woning. Hij heeft daar nog steeds wat meubels staan en er staan nog wat voertuigen van de man in de garage;
- de vrouw hoeft geen mogelijk toekomstig verlies aan opbrengst te accepteren. De afgesproken in de verdeling te betrekken waarde van de woning was € 575.000,-.
5. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd bestreden. Hij meent dat hetgeen in het inleidend verweerschrift is opgenomen over toedelen van de woning aan de man slechts een voorlopige aanname is die uitsluitend in het verweerschrift is opgenomen met het doel zich te verweren tegen het verzoek van de vrouw om het gebruiksrecht van de woning toegedeeld te krijgen en tegen de verzochte, extreem hoge partneralimentatie. Uit dezelfde motieven heeft de man de kosten die hij zou moeten dragen bij toedeling van de woning aan hem in zijn draagkrachtberekening opgenomen. Dit alles heeft alleen van doen met de verzochte partneralimentatie en niet met de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Partijen zijn nimmer tot overeenstemming gekomen omdat de vrouw het schriftelijke voorstel van de man niet heeft geaccepteerd. De man heeft diverse malen aangeboden de woning af te nemen tegen de actuele, lagere waarde. De vrouw heeft hiermee niet ingestemd. De man maakt bezwaar tegen het door de vrouw verzochte gebruiksrecht alsmede tegen haar subsidiaire verzoek. Zij had al lang andere woonruimte kunnen zoeken. Voorts doet de man een algemeen bewijsaanbod.
6. Het hof leest de stellingen van de vrouw, in samenhang met haar petitum, aldus dat zij zich op het standpunt stelt dat de rechter de voormalig echtelijke woning niet in de verdeling van de huwelijksgemeenschap had mogen betrekken, aangezien deze reeds was verdeeld. De vraag die derhalve aan het hof voorligt is of er een partiële verdeling heeft plaatsgevonden met betrekking tot deze voormalige echtelijke woning.
7. Het hof overweegt als volgt. De kern van het tussen partijen bestaande geschil bestaat uit de vraag of partijen overeenstemming hebben bereikt over de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de man tegen een prijs van € 575.000,-. Uit de gewisselde stukken volgt dat partijen gedurende geruime tijd met elkaar hebben onderhandeld over de verdeling waaronder de voormalige echtelijke woning. De man heeft een aanbod gedaan om de voormalige echtelijke woning aan hem toe te delen tegen een prijs van € 575.000,-. Dit aanbod is naar het oordeel van het hof gedaan in het kader van een totale regeling inclusief een partneralimentatie van € 800,- per maand. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw het aanbod van de man niet, althans niet tijdig, aanvaard. Het hof acht het, gelet op artikel 6:221 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de man in februari 2009 (ofwel tweeënhalf jaar na het oorspronkelijk aanbod) en nadat de rechtbank de partneralimentatie heeft vastgesteld op € 2.670,- per maand, te kennen heeft gegeven dat hij geen aanspraak meer wenst te maken op het aandeel van de vrouw in de voormalige echtelijke woning. Het hof voegt hieraan toe dat niet is gebleken dat de man met het door hem eerder gedane voorstel een partiële verdeling van (enkel) de woning voor ogen heeft gestaan en ook de vrouw dit voorstel niet op deze wijze heeft mogen opvatten. Derhalve was de voormalige echtelijke woning niet reeds verdeeld en heeft de rechtbank die terecht bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap betrokken.
Afwijking van de door de rechtbank vastgestelde verdeling
8. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat het primaire en subsidiaire verzoek van de vrouw in hoger beroep zal worden afgewezen.
9. Indien de rechter op grond van artikel 3:185 BW de verdeling vaststelt heeft de rechter een grote discretionaire bevoegdheid; de rechter kan zelfs afwijken van de voorstellen van partijen met betrekking tot de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap. Bij de verdeling dient de rechter rekening te houden met de beginselen van redelijkheid en billijkheid met betrekking tot de deelgenoten in een onverdeeldheid. Naar het oordeel van het hof behoeft geen der deelgenoten in een onverdeeldheid te blijven. Het hof acht het in deze zaak dan ook redelijk en billijk dat de voormalige echtelijke woning wordt verkocht en de opbrengst na aftrek van kosten en geldleningen wordt verdeeld. Nu het evenwel niet mogelijk is om - zoals de rechtbank heeft gedaan - vast te stellen dat de woning wordt verkocht, zal het hof de beschikking van 21 oktober 2011 op dat punt vernietigen en de verkoop van de voormalige echtelijke woning gelasten.
10. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
11. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de beschikking van 21 oktober 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
gelast de onderhandse verkoop en levering van de voormalig echtelijke woning, plaatselijk bekend de [adres], aan een derde en een verdeling bij helfte van de netto opbrengst daarvan tussen partijen, aldus dat de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening na verkoop uit de opbrengst wordt afgelost, alsmede, na afkoop daarvan, de aan de lening verbonden levensverzekeringen bij Centraal Beheer (polisnummers [A] en [B]), terwijl de aan de verkoop verbonden kosten door ieder der partijen bij helfte zullen worden gedragen en verstaat dat bij een negatieve netto opbrengst de restantschuld door partijen gelijkelijk zal worden gedragen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Labohm en Breederveld, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2012.