GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 14 november 2012
Zaaknummer : 200.108.408/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-259
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Heinrici te Rotterdam,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.H. Weermeijer te Delft.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 18 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 maart 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 3 augustus 2012 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
De moeder heeft op 13 september 2012 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de vader de volgende stukken ingekomen:
- op 13 september 2012 een brief van 12 september 2012 met bijlagen.
De zaak is op 27 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is:
- bepaald dat de moeder aan de vader met ingang van 8 juni 2008, als uitkering in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum (2005)] te [geboorteplaats 1] (verder: [de minderjarige 1]), voor wat betreft de na die beschikking te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren zal € 250,- per maand;
- bepaald dat de moeder aan de vader met ingang van 26 maart 2009, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige[de minderjarige 2], geboren [geboortedatum (2009)] te [geboorteplaats 2] (verder: [de minderjarige 2]), voor wat betreft de na die beschikking te verschijnen termijn telkens bij vooruitbetaling zal uitkering, € 250,- per maand.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de moeder aan de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: de kinderalimentatie) van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (hierna gezamenlijk ook: de minderjarigen).
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de door de moeder aan de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen nihil bedraagt, althans een bedrag en met ingang van zodanige datum als het hof redelijk en billijk acht.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader de bestreden beschikking ten aanzien van de hoogte van de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarigen te vernietigen onder gelijktijdige handhaving van het overige bepaalde in deze beschikking en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de moeder aan de vader een verhoogde bijdrage van € 420,- per maand per kind dient te voldoen, met ingang van 14 februari 2012, althans zodanige beslissingen te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren. Voorts verzoekt de vader de moeder te veroordelen in de proceskosten van de beide procedures.
De moeder verzet zich daartegen.
Behoefte bij co-ouderschap
4. De vader heeft in beroep aangevoerd dat de door hem in eerste aanleg genoemde behoefte onjuist is. De kinderbijslag en dubbele woonlast dienen tevens in aanmerking te worden genomen. De gezamenlijke behoefte stelt de vader op basis daarvan vast op € 992,02 per maand. De moeder heeft daartegen niet, althans onvoldoende, gemotiveerd verweer gevoerd, zodat het hof de behoefte van de minderjarigen zal vaststellen op afgerond € 992,- per maand.
Toerekening van de kosten van de minderjarigen
5. Vast staat dat de ouders een co-ouderschapsregeling zijn overeengekomen inhoudende dat de minderjarigen 50/50 beurtelings bij de vader en de moeder verblijven. Uitgangspunt in een dergelijke situatie is dat de kosten van de minderjarigen voor de helft aan de vader en de moeder worden toegerekend. In geschil is of van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken.
6. De vader stelt zich op het standpunt dat dit het geval is, omdat hij de volledige kosten van de minderjarigen voldoet. Aan de zijde van de moeder dient slechts bij de bepaling van haar draagkracht rekening te worden gehouden met de verblijfskosten van € 5,- per dag, aldus de vader. De moeder dient een bedrag van € 840,- per maand aan de vader te voldoen.
7. De moeder heeft dit standpunt van de vader gemotiveerd bestreden. Zij heeft aangevoerd dat zij ook kosten voor de minderjarigen voldoet.
8. Het hof ziet in de onderhavige situatie geen aanleiding om af te wijken van voormeld uitgangspunt. Immers, uit de door de partijen overgelegde stukken is genoegzaam gebleken dat beide ouders kosten voor de minderjarigen voldoen. Op basis van die stukken is niet vast te stellen wie welk bedrag exact voldoet. Naar het oordeel van het hof is dit ook niet vast te stellen. Daar komt bij dat beide ouders verschillen van inzicht over welke kosten noodzakelijk zijn voor de minderjarigen. Als bepaald wordt dat één van de ouders alle kosten van de minderjarigen zal voldoen, zal dit ertoe leiden dat de andere ouder geen enkele inspraak meer heeft in het uitgavenpatroon dat ten behoeve van de minderjarigen wordt voldaan. In een situatie als de onderhavige waarin sprake is van een co-ouderschapsregeling kan dan ook in redelijkheid van één van de ouders (de moeder) niet worden gevergd dat zij haar beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de financiële uitgaven voor de kinderen volledig aan de vader zal delegeren, tenzij zij daarmee instemt. Het hof zal derhalve kosten van de minderjarigen voor de helft aan de vader en de moeder toerekenen (ofwel: € 496,- voor de vader en € 496,- voor de moeder).
9. Het hof is van oordeel dat de ouders naar rato van hun draagkracht moeten bijdragen in de kosten van de minderjarigen.
10. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de vader, gelet op het verweer van de moeder, onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn draagkracht en wel om de navolgende redenen. Ter onderbouwing van zijn draagkracht heeft de vader als productie 6 bij brief van 13 september 2012 een draagkrachtberekening overgelegd. In die berekening heeft de vader gesteld dat zijn bruto jaarinkomen uit arbeid € 3.176,- bedraagt en dat zijn bedrijfsresultaat € 3.286,- per jaar bedraagt. De vader is werkzaam als sportleraar en heeft twee ondernemingen. Zijn besteedbaar inkomen stelt de vader op € 536,- per maand.
11. Het hof kan op geen enkele wijze vaststellen hoe de door de vader gestelde (lage) inkomsten zich verhouden tot de door hem gestelde (hoge) uitgaven. Zo voert de vader in zijn draagkrachtberekening een draagkrachtloos inkomen op van € 1.737,- per maand (bestaande onder andere uit de hypotheekrente van € 626,-, waarbij rekening is gehouden dat zijn huidige partner de helft van de woonlasten voldoet, een nominale premie ziektekosten van € 126,-, verplicht eigen risico van € 14,- , premie lijfrente van € 133,-, aflossing schulden van € 150,-). Ter zitting heeft de vader echter verklaard dat hij niet samenwoont, hetgeen zou betekenen dat hij de volledige woonlasten van € 1.063,- per maand aan hypothecaire rente en € 95,- per maand aan forfait overige eigenaarslasten voldoet. Voorts heeft de vader betoogd dat hij in 2011 een bedrag van € 10.623,- (ofwel van € 885,25 per maand) heeft uitgegeven ten behoeve van de minderjarigen. Dit bedrag heeft de vader niet opgenomen in zijn draagkrachtberekening. Daar komt bij dat de vader een brief van de Dienst Uitvoering Onderwijs van 6 januari 2011 heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn studieschuld op 1 januari 2011 € 58.7410,90 bedraagt en dat zijn maandelijkse aflossing met ingang van die datum € 420,36 bedraagt.
12. Ter zitting heeft de vader desgevraagd betoogd dat hij de gelden die stonden op zijn spaarrekening, (op 1 januari 2011 € 16.000,-) heeft opgenomen teneinde de door hem gestelde lasten te voldoen. Het hof passeert dit betoog van de vader, nu hij heeft nagelaten om dit met verificatoire bescheiden te onderbouwen. Bovendien merkt het hof op dat ook met dat bedrag nog niet alle door de vader gestelde kosten betaald (hadden) kunnen worden.
13. Gelet op de in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde verplichting voor partijen om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, trekt het hof op basis van het voorgaande de conclusie dat de vader onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden dat hij niet in staat is zijn aandeel van € 496,- per maand in de kosten van de minderjarige te voldoen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de door de vader overgelegde jaarrekeningen van zijn ondernemingen en zijn fiscaal rapport Inkomstenbelasting 2011 zijn opgesteld door één van zijn ondernemingen.
14. Gelet op het vorenstaande zal het hof het inleidend verzoek van de vader afwijzen en komt het hof niet toe aan de bespreking van de draagkracht van de moeder en de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum.
15. Het hof ziet, mede gelet op de uitkomsten van het hoger beroep en op de familierechtelijke aard van het hoger beroep, geen aanleiding om de moeder in de in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen en zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
16. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vader alsnog af;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Husson en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2012.