ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ2980

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.112.413-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van den Wildenberg
  • J. Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen en verzoek om deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om de ontheffing van het gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen. De ouders, hierna aangeduid als verzoekers, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zij ontheven zijn van het ouderlijk gezag. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarigen, geboren in 2001, 2002, 2004 en 2006, onder toezicht zijn gesteld en bij beschikking van 28 juli 2009 aan Jeugdzorg machtigingen zijn verleend om de kinderen uit huis te plaatsen. De ouders hebben verzocht om nader onderzoek naar de omgangscontacten en de loyaliteitsproblemen van de minderjarigen, maar dit verzoek is door het hof afgewezen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist. De ouders hebben aangevoerd dat er geen gegronde vrees is voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, en dat zij in staat zijn om hun zorgplicht te vervullen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de minderjarigen in een stabiele situatie verkeren bij de pleegouders en dat het belang van de kinderen zwaarder weegt dan het belang van de ouders om met het gezag belast te blijven. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek om deskundigenonderzoek afgewezen, omdat dit niet zou leiden tot een ander oordeel. De beslissing is genomen op 14 november 2012 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 14 november 2012
Zaaknummer : 200.112.413/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-1918
1. [verzoeker 1],
hierna ook te noemen: de moeder, en
2. [verzoeker 2],
hierna ook te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: [verzoekers],
advocaat mr. L. Rijsdam te Katwijk,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. P.J. Montanus,
2. [pleegouder 1] en [pleegouder 2],
wonende te [woonplaats],
hierna ook gezamenlijk te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2];
3. [pleegouder 3] en [pleegouder 4],
wonende te [woonplaats]
hierna ook gezamenlijk te noemen: de pleegouders van [minderjarige 3];
4. [pleegouder 5] en [pleegouder 6],
wonende te [woonplaats],
hierna ook gezamenlijk te noemen: de pleegouders van [minderjarige 4],
de onder 2, 3 en 4 gezamenlijk ook te noemen: de pleegouders van de minderjarigen,
advocaat mr. L.W. Castelijns te Velsen.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
1. Horizon Pleegzorg te Alphen aan den Rijn,
hierna te noemen: Horizon Alphen;
2. Horizon Pleegzorg te Dordrecht,
hierna te noemen: Horizon Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 29 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 juni 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 4 oktober 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van [verzoekers]:
- op 14 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 27 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van Horizon Pleegzorg:
- op 2 oktober 2012 een brief van 1 oktober 2012 met bijlage.
De zaak is op 17 oktober 2012 mondeling behandeld, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.106.615/01 (betreffende de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg).
Ter zitting waren aanwezig:
- [verzoekers], bijgestaan door hun advocaat;
- mevrouw M. Versteeg en de heer M. van Dam namens de raad:
- mevrouw M. van Scheppingen (gezinsvoogd), de heer P.G. Ziedses des Plantes (teamleider) en mevrouw I. Bendoumou namens Jeugdzorg, bijgestaan door de advocaat van Jeugdzorg;
- de advocaat van de pleegouders;
- de heer H.T. Janssen namens Horizon Alphen:
- mevrouw H.N.G. den Ouden namens Horizon Dordrecht.
De advocaat van [verzoekers] heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn [verzoekers] ontheven van het ouderlijk gezag over de hierna te noemen minderjarigen. Voorts is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat het volgende vast:
- de vader en de moeder zijn de ouders van:
o [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats];
o [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats];
o [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats];
o [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats];
hierna gezamenlijk: de minderjarigen;
- de minderjarigen zijn sinds 12 juni 2007 onder toezicht gesteld en bij beschikking van 28 juli 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage zijn aan Jeugdzorg machtigingen verleend de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen;
- de minderjarigen verblijven bij de hiervoor vermelde pleegouders.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van [verzoekers] van het gezag over de minderjarigen.
2. De ouders verzoeken het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de raad af te wijzen of te bepalen dat er een deskundige dient te worden benoemd voor het doen van onafhankelijk onderzoek naar het ontheffen van [verzoekers] van het gezag.
3. De raad bestrijdt het beroep.
4. Jeugdzorg bestrijdt het beroep van [verzoekers] eveneens en verzoekt [verzoekers] in hun verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans hun grieven af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zonodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden.
5. De ouders stellen - kort samengevat - dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gronden voor de ontheffing aanwezig zijn. Zij voeren daartoe het volgende aan. Er is geen sprake van gegronde vrees dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn. De ouders hebben geen bezwaar tegen het verblijf van de minderjarigen bij de pleegouders, zij werken goed samen met Jeugdzorg en respecteren de beslissingen van Jeugdzorg. Bij de minderjarigen is sprake van duidelijkheid en stabiliteit. Dit heeft er toe geleid dat het loyaliteitsconflict bij de minderjarigen is afgenomen en naar de mening van [verzoekers] zelfs is weggenomen. De ouders zijn op deze wijze voldoende geschikt om hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Dat [verzoekers] zich hebben verzet tegen de kinderbeschermingsmaatregelen kan hen niet worden tegengeworpen. Het is een recht waar zij gebruik van hebben gemaakt. De minderjarigen zijn niet door [verzoekers] belast. Zij bevinden zich op dit moment in een stabiele situatie. Het onderzoek is door de raad onzorgvuldig verricht en bevat op belangrijke punten onjuiste informatie. Een onderzoek door een onafhankelijk deskundige achten [verzoekers] in het belang van de minderjarigen.
6. De raad heeft verweer gevoerd en het volgende naar voren gebracht. De minderjarigen zijn zeer belast. Hun opvoedingseisen zijn erg specifiek en die opvoeding dient zeer gestructureerd te verlopen. De ouders zijn niet in staat om dit te bieden. Het perspectief van de minderjarigen ligt in de pleeggezinnen. In het belang van de minderjarigen acht de raad ontheffing van [verzoekers] van het gezag over de minderjarigen noodzakelijk.
7. Jeugdzorg bestrijdt het beroep van [verzoekers] eveneens en voert - kort samengevat - het volgende aan. Jeugdzorg stelt dat de duurzame bereidheid van [verzoekers] ten aanzien van het opvoedingsperspectief van de minderjarigen bij de pleegouders niet blijkt uit de signalen die [verzoekers] geven aan de minderjarigen. De ouders belasten de minderjarigen. Zij zijn daardoor onvoldoende in staat zijn zich te hechten aan hun pleegouders. Dat het loyaliteitsconflict is verminderd komt door de gewijzigde bezoekregeling. De ouders gaan voorbij aan het karakter van de maatregel ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. Jeugdzorg verwijst daarbij naar het rapport van de raad van 24 februari 2012. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het recht van de minderjarigen op duidelijkheid zwaarder weegt dan het belang van de ouders om met het gezag belast te blijven. Met betrekking tot het verzoek om een hernieuwd onderzoek stelt Jeugdzorg dat [verzoekers] niet, althans onvoldoende, hebben gemotiveerd om welke redenen het rapport van de raad door een onafhankelijke deskundige zou moeten worden herzien en niet valt uit te sluiten dat een dergelijk hernieuwd onderzoek de medewerking van het kind vereist en het onwenselijk is dat de minderjarigen (wederom) aan een onderzoek worden onderworpen.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan een ouder van het gezag over één of meer van zijn kinderen worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Een ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij zich één van de uitzonderingen van artikel 1:268, tweede lid, BW voordoet. Nu [verzoekers] niet instemmen met een ontheffing van het gezag, ligt ter toetsing aan het hof de vraag voor of na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregelen - door de ongeschiktheid of onmacht van de ouders om hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende zijn om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarigen af te wenden.
9. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot een andersluidend oordeel. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
10. In hoger beroep hebben [verzoekers] hun verzoek tot een deskundigenonderzoek gespecificeerd. Zij verzoeken de deskundige te laten onderzoeken hoe de begeleide omgangscontacten met de minderjarigen verlopen en of er bij de minderjarigen sprake is van een loyaliteitsconflict. Het hof is van oordeel dat, voor zover uit het door [verzoekers] verzochte deskundigenonderzoek zou blijken dat - zoals [verzoekers] stellen - de omgangscontacten tussen [verzoekers] en de minderjarigen gestructureerd verlopen en er bij de minderjarigen geen sprake is van een loyaliteitsconflict, dit niet kan leiden tot een ander oordeel in de onderhavige zaak. Immers, dit zou onverlet laten dat het in het belang van een evenwichtige ontwikkeling van de minderjarigen is dat zij zekerheid en duidelijkheid krijgen over hun toekomstige verblijfplaats en de gezagssituatie. De op het deskundigenonderzoek betrekking hebbende verzoeken van [verzoekers] zijn dan ook terecht afgewezen. Het hof neemt daarbij in aanmerking de opmerking van de zijde van [verzoekers] ter zitting dat een gesplitste terugplaatsing van de minderjarigen niet nader is onderzocht. Jeugdzorg heeft wat dat betreft ter zitting nader toegelicht dat een gesplitste terugplaatsing van de minderjarigen nooit aan de orde is geweest, gelet op de individuele problematiek van de minderjarigen, de zeer beperkte draagkracht van [verzoekers] en de omstandigheid dat het voor de minderjarigen moeilijk te verklaren zal zijn waarom de ene minderjarige wel thuis kan worden geplaatst en de andere niet. Het hof verenigt zich met deze uiteenzetting van Jeugdzorg. Ook op die grond is een onderzoek zoals door [verzoekers] voorgestaan, dan ook niet geboden en acht het hof zich voldoende voorgelicht om te kunnen beslissen op het verzoek in hoger beroep.
11. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te ’s-Gravenhage;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van den Wildenberg en Montfoort, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2012.