GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 28 november 2012
Zaaknummer : 200.109.240/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-8577
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.H.G. Beltman te Amsterdam,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C. van Baalen-IJzendoorn te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. A.M.C. van Bremen,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In verband met het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de advocaat-generaal van het ressortsparket ’s-Gravenhage,
hierna te noemen het openbaar ministerie.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 29 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 april 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 22 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
De bijzondere curator heeft op 23 augustus 2012 een schriftelijke reactie gegeven.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 19 juli 2012 een brief van 17 juli 2012 met bijlagen;
- op 15 augustus 2012 een brief van 14 augustus 2012 met bijlage;
- op 24 oktober 2012 een brief van 23 oktober 2012 met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 17 oktober 2012 een brief van 16 oktober 2012 met bijlagen;
- op 23 oktober 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
- op 24 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
van de bijzondere curator:
- op 25 oktober 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
De raad heeft bij brief van 25 oktober 2012 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 31 oktober 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de bijzondere curator.
Het openbaar ministerie is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de man, inhoudende vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek te verlenen om de hierna te noemen minderjarige te erkennen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep niet tegenop is gekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- uit de moeder is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] geboren: [minderjarige], verder: de minderjarige;
- de minderjarige is niet erkend;
- de moeder oefent van rechtswege het gezag over de minderjarige uit.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlening van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige door de man.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de toestemming van de moeder aan de man om haar dochter te erkennen, wordt vervangen door de toestemming van het hof.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof de door de man aangevoerde grieven tegen de bestreden beschikking als zijnde ongegrond af te wijzen, en de inhoud van bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
Vervangende toestemming tot erkenning
4. De man voert - voor zover van belang - het volgende aan. Het verzoek van de man is ten onrechte afgewezen. De man acht het merkwaardig dat de moeder stelt grote angst voor hem te hebben, aangezien hij na het beëindigen van de relatie op geen enkele wijze contact heeft gezocht met haar, op haar uitdrukkelijke verzoek. Naar de mening van de man wist de moeder wel degelijk dat hij getrouwd was, aangezien hij haar dat had verteld. Verder voert de man aan dat hij nimmer leugens heeft verteld over zijn naam, opleiding en werk. Tijdens de zwangerschap heeft de man de moeder gesteund en financiële ondersteuning gegeven. De man merkt op dat de moeder voor de geboorte van de minderjarige nog een miskraam heeft gehad van de man en dat hij haar daarbij heeft ondersteund. De man ontkent dat hij zich agressief heeft opgesteld tegenover de grootvader van moederszijde of tegenover de moeder. Het is de moeder geweest die de ondersteuning van de man heeft afgehouden. Van dreiging om de minderjarige mee te nemen naar Marokko is volgens de man nooit sprake geweest. De man meent dat causaal verband tussen het verzoek van de man en de psychische klachten van de moeder ontbreekt. In het verleden kampte zij met stress en lichamelijke klachten door haar werk. Van de door de rechtbank aangenomen lichamelijke klachten zoals hernia en de toeschrijving daarvan aan de stress, ontbreekt ieder bewijs. Voorts ontbreekt ieder bewijs dat de gevoelde stress een gevolg is van het verzoek van de man. De rechtbank heeft miskend dat het in het belang van de minderjarige is dat er ook omgang bestaat tussen een minderjarige en de man, aldus de man.
5. De moeder heeft zich daartegen verweerd. Zij stelt - kort samengevat - dat de rechtbank terecht heeft beslist dat zij geen vervangende toestemming verleent voor erkenning van de minderjarige. Het toewijzen van het verzoek zal de belangen van de minderjarige en de ongestoorde verhouding tussen de moeder en de minderjarige ernstig schaden, aldus de moeder. De moeder is nog altijd in therapie in verband met haar angsten voor de man en de stress die daaruit voortvloeit. Die psychische onrust zal zijn weerslag hebben op de minderjarige vanwege de gebleken agressiviteit van de man, ook nadat de relatie tussen partijen was verbroken. De man speelt geen enkele rol in het leven van de minderjarige en heeft dat ook nooit gedaan. De moeder stelt dat de man ook na het verbreken van de relatie zich agressief en manipulatief heeft opgesteld. Daarnaast heeft hij zich in de zomer van 2006 opgehouden in de nabijheid van het huis van de moeder. Vanuit haar kerk heeft de moeder pastorale begeleiding ontvangen. De moeder meent dat de man wel degelijks leugens heeft verteld, dat hij haar nauwelijks financieel heeft bijgestaan, dat hij zich agressief heeft opgesteld en dat niet de man maar haar ouders haar hebben begeleid bij een missed abortion in 2003.
6. De bijzondere curator acht toewijzing van het verzoek tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning nog altijd in het belang van de minderjarige. Daarbij merkt de bijzondere curator op dat de raad wellicht advies kan worden gevraagd.
7. Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de man die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden en de man de verwekker van het kind is. De man en de moeder zijn het erover eens dat de man de verwekker is van de minderjarige. Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de minderjarige als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van zulk een betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de minderjarige, of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige, geschaad zouden worden bij erkenning door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
8. Het hof overweegt tegen die achtergrond als volgt. Partijen hebben gedurende zes jaren een relatie met elkaar gehad. Die relatie is beëindigd tijdens de zwangerschap van de moeder. Zij stelt nadien pas op de hoogte te zijn geraakt van het feit dat de man reeds gehuwd was en twee kinderen had, dat hij een andere voornaam had en dat hij het curriculum
vitae gebruikte van zijn echtgenote. Ondanks de langdurige relatie heeft de moeder het gevoel dat de man zijn ware identiteit nimmer aan haar bekend heeft gemaakt. Zij voelt zich min of meer bedrogen. Thans heeft de moeder nog steeds het gevoel dat zij niet weet wie de man eigenlijk is. Ter zitting is daar ook geen duidelijkheid over ontstaan. Dit heeft het vertrouwen van de moeder in de man ernstig geschaad. Mede daardoor heeft de moeder - al dan niet terecht - een angst ontwikkeld voor de man. Daarnaast vertoont de moeder lichamelijke en geestelijke klachten, die wellicht gerelateerd zijn aan de angst voor de man.
9. De vraag die allereerst beantwoord dient te worden is of de belangen van de minderjarige door de erkenning geschaad worden. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend, aangezien de man de afgelopen zes jaren geen contact met de moeder heeft opgenomen en er derhalve geen enkele sprake is geweest van dreiging als gesteld. Verder ziet het hof ook geen omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de belangen van de minderjarige geschaad worden.
10. De tweede vraag die het hof dient te beantwoorden is of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige geschaad zullen worden bij erkenning door de man. Het hof is van oordeel dat teneinde die vraag te kunnen beantwoorden een raadsonderzoek geïndiceerd is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat bij de moeder sprake lijkt te zijn van angst voor de man. Die klaarblijkelijke angst wordt nog versterkt door de omstandigheid dat, zoals de man ter zitting te kennen heeft gegeven, de man zijn verzoek om verlening van vervangende toestemming tot erkenning mede heeft ingediend met het oog op door de man gewenste contacten tussen de minderjarige en hem in de toekomst.
11. Gelet op de omstandigheid dat de procedure van de man mede is ingegeven met het oog op contacten tussen hem en de minderjarige en juist daar met name de angst van de moeder in schuilt, acht het hof het in het belang van partijen en de minderjarige dat de raad indien hij in het onderzoek met betrekking tot de vervangende toestemming tot erkenning tot het oordeel komt dat tot erkenning kan worden overgegaan, tevens de omgang in het raadsonderzoek betrekt. Het hof wenst daarbij op te merken dat wat de uitkomsten van het raadsonderzoek met betrekking tot de omgang zullen zijn, er geen beslissing met betrekking tot de omgang in de onderhavige procedure zullen worden genomen, aangezien dit niet aan het hof voorligt.
12. Het hof verzoekt dan ook de raad een onderzoek ter verrichten naar de volgende vragen en daarover het hof te rapporteren en te adviseren:
Ten aanzien van de erkenning:
1. In hoeverre brengt erkenning van de minderjarige door de man, mede gelet op de aanwezigheid van de angst bij de moeder, het risico met zich mee dat de verhouding van de moeder met de minderjarige zal worden verstoord?
2. Zijn er overigens nog bijzonderheden te vermelden die in dit kader van belang zijn?
Met betrekking tot de omgang:
1. Zijn er omstandigheden die in de weg staan aan het recht op omgang van de man met de minderjarige en zo ja, welke?
2. Wat is nodig of geëigend om de invloed van deze factoren of omstandigheden te verminderen of weg te nemen, zodanig dat het recht op en de plicht tot contact geëffectueerd kunnen worden?
3. Indien effectuering van genoemd recht en genoemde plicht te verwezenlijken valt: op welke wijze dient het contact plaats te vinden?
4. Indien er geen uitzicht is op het verminderen dan wel wegnemen van deze factoren en omstandigheden: leveren deze factoren en omstandigheden strijd op met zwaarwegende belangen van de minderjarige?
13. Teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren zal het hof de behandeling van de zaak zes maanden pro forma aanhouden. Het hof zal zonodig op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
De proceskosten
14. Het hof zal het verzoek van de moeder tot veroordeling van de man in de kosten van de proceskosten in hoger beroep, aanhouden tot de eindbeslissing.
15. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
alvorens nader te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek te verrichten ter fine als hierboven overwogen in rechtsoverweging 11 en 12 en daarover te rapporteren en te adviseren;
bepaalt dat partijen en de raad het hof uiterlijk twee weken vóór de na te melden pro-formadatum schriftelijk berichten over:
- de gewenste voortgang van de onderhavige procedure, waaronder de wenselijkheid van
een zitting, onder opgave van verhinderdata, of de gewenste afdoeningswijze;
- het standpunt ten aanzien van het de verlening van de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige door de man;
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 25 mei 2013 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Kamminga en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 november 2012.