GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 december 2012
Zaaknummer : 200.109.387/01 en 200.109.393/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-7598 en FA RK 12-107
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.W. Kleisen te Delft,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.P. Lagerweij te Delft.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 5 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 april 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage, ingeschreven bij het hof onder zaaknummer 200.109.387/01 (hierna ook: de hoofdzaak). De man heeft tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 24 april 2012 ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.109.393/01 (hierna ook: het schorsingsverzoek).
De vrouw heeft op 9 augustus 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de man op 20 juli 2012 een ongedateerde brief met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 16 augustus 2012 mondeling behandeld, doch uitsluitend wat betreft het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 8 november 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 4 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De hoofdzaak is op 15 november 2012 mondeling behandeld, tezamen met de voortzetting van de mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man tegen kwijting aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) zal betalen tot 1 september 2012 een bedrag van € 350,- per maand en vanaf 1 september 2012 en bedrag van € 700,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat deze partneralimentatie niet eerder zal ingaan dan met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
In hoger beroep is heeft de man onweersproken verklaard dat de echtscheidingsbeschikking op 11 september 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zodat het hof daarvan uit zal gaan.
Hieronder zal het hof zo nodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: de partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking (het hof begrijpt:) de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen en de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
1. de draagkracht van de man dient te worden vastgesteld rekening houdend met de creditcardschulden ad € 294,- per maand;
2. de draagkracht van de man dient te worden vastgesteld rekening houdend met zijn dalend inkomen op zijn 65de verjaardag, zijnde 26 augustus 2013;
3. de draagkracht van de vrouw dient te worden vastgesteld rekening houdend met een 160/128e gestegen inkomen;
4. de ingangsdatum met terugwerkende kracht dient te worden vastgesteld op 24 april 2012, althans een zo vroeg mogelijk liggende ingangsdatum.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de man af te wijzen. In haar incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen van een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
De ingangsdatum
4. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht de ingangsdatum van de partneralimentatie vastgesteld op de datum van inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand, in onderhavig geval 11 september 2012. De grief van de man berust klaarblijkelijk op de gedachte dat de alimentatieverplichting reeds in is gegaan per de datum van de bestreden beschikking, 24 april 2012, maar dat is - ook blijkens die beschikking - niet het geval. De man heeft derhalve geen belang bij een eerdere ingangsdatum dan 11 september 2012. Derhalve passeert het hof de stelling van de man dat de ingangsdatum van de lagere alimentatieverplichting dient te worden vastgesteld met terugwerkende kracht op 24 april 2012, althans op een zelfde ingangsdatum als door de rechtbank vastgesteld althans op een zo vroeg mogelijk liggende ingangsdatum, passeert.
5. Ter zitting is vast komen te staan dat de man ook geen partneralimentatie heeft betaald, zodat de stelling van de vrouw “hetgeen betaald is betaald blijft”, geen nadere bespreking behoeft.
De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw
6. Niet ter discussie staat dat huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 2.460,- netto per maand (derhalve: € 29.520,- per jaar) bedraagt.
De aanvullende behoefte van de vrouw
7. De rechtbank heeft de aanvullende behoefte van de vrouw bepaald op € 860,- netto per maand. Hoewel de man heeft betoogd dat bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw ten onrechte geen rekening is gehouden met een hoger bruto inkomen, verstaat het hof dit betoog aldus dat hij stelt dat de rechtbank ten onrechte bij de bepaling van haar aanvullende behoefte geen rekening heeft gehouden met een hoger inkomen van de vrouw (van € 41.282,50 bruto per jaar).
8. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank is bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw uitgegaan van de jaaropgave 2011 en het daarop vermelde bruto jaarinkomen van € 33.026,-. Met ingang van 2 januari 2012 heeft de vrouw haar dienstverband uitgebreid van 128 uur naar 160 uur per vier weken. Nu de vrouw dit inkomen feitelijk ontvangt en zal ontvangen tot 1 januari 2013 zal het hof bij de bepaling van de aanvullende behoefte van de vrouw met dit hogere inkomen rekening houden. Bij gebreke van recentere financiële gegevens heeft het hof, evenals de man, het bruto inkomen van de vrouw van 2011 geëxtrapoleerd van 128 uur naar 160 uur. Het hof stelt dit bruto jaarinkomen in redelijkheid vast op € 41.000,- bruto (ofwel € 2.180,- netto per maand).
Evenwel is het hof van oordeel dat met ingang van 1 januari 2013 niet meer met dit hogere inkomen rekening kan worden gehouden. Immers, bij de werkgever van de vrouw wordt een dienstverband van 128 uur per vier weken aangemerkt als voltijds, omdat werkzaamheden op zeer onregelmatige basis plaatsvinden. De werkgever van de vrouw heeft geadviseerd de werkzaamheden terug te brengen naar 128 uur per vier weken. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij haar vakantiedagen heeft laten uitbetalen. Naar het oordeel van het hof kan tegen die achtergrond in onderhavig geval niet langer van de vrouw, die 59 jaar oud is, gevergd worden dat zij haar werkzaamheden uitbreidt naar 160 uur per vier weken.
9. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de aanvullende behoefte van de vrouw:
- van 11 september 2012 tot 1 januari 2013 € 280,- netto per maand bedraagt, en
- met ingang van 1 januari 2013 € 860,- netto per maand bedraagt.
De draagkracht van de man
10. Bij de bepaling van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de door hem als productie 5 bij brief van 8 november 2012 overgelegde draagkrachtberekening, voor zover de daarin opgenomen bedragen niet gemotiveerd zijn bestreden.
Het inkomen
11. De man betoogt - kort samengevat - dat hij op 26 augustus 2013 de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt, waardoor zijn inkomen zal dalen. De vrouw heeft die stelling bestreden. Zij stelt zich op het standpunt dat niet reeds op voorhand rekening kan worden gehouden met de inkomensdaling die de man zal hebben als hij vijfenzestig wordt, aangezien dit een toekomstige onzekere gebeurtenis betreft. De man kan andere inkomstenbronnen verwerven, bijvoorbeeld door het verkrijgen van een bijbaan.
12. Het hof overweegt als volgt. De man is thans met prepensioen. Zijn huidige inkomen van € 46.107,- bruto per jaar staat niet ter discussie. Vast staat dat de man op 26 augustus 2013 de leeftijd van vijfenzestig jaar zal bereiken. Met ingang van die datum zal hij een pensioen ontvangen van € 17.084,- bruto per jaar, zo blijkt uit de door de man als productie 8 bij brief van 8 november 2012 overgelegde uniform Pensioenoverzicht 2012. Voorts zal hij met ingang van die datum een AOW-uitkering ontvangen van - zo heeft de man onweersproken gesteld - € 1.080,- bruto per maand. Anders dan de vrouw, acht het hof het aannemelijk dat de man geen andere inkomsten zal verwerven met ingang van 26 augustus 2013, gelet op zijn leeftijd en de omstandigheid dat hij reeds enige jaren met prepensioen is en vorig jaar nog ernstig ziek is geweest. Derhalve zal het hof thans reeds rekening houden met deze toekomstige omstandigheid van het pensioen van de man per 26 augustus 2013.
Lasten
13. Op grond van de overgelegde stukken stelt het hof vast dat de hypotheekrente met ingang van 1 oktober 2012 is verhoogd van € 673,75 naar € 778,75 per maand. Uit proceseconomische overwegingen zal het hof met ingang van 11 september 2012, reeds rekening houden met laatstgenoemd bedrag. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw ter zitting heeft erkend dat de woonlasten van de man zijn verhoogd.
14. De man voert een bedrag van € 524,- per maand op aan aflossing schulden. Dit bedrag is enerzijds opgebouwd uit een aflossing op een doorlopend krediet van € 230,- per maand en een aflossing op de creditcardschuld van € 294,- per maand. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overgelegde stukken genoegzaam dat de man maandelijks aflossingen voldoet van circa € 294,- per maand, zodat het hof hier rekening mee zal houden. Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat aan de inkomenszijde van de man tevens rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 294,- per maand, nu opnames van de creditcardrekening niet kunnen worden aangemerkt als inkomen.
15. Evenals de rechtbank zal het hof gedurende een jaar rekening houden met de advocaatkosten van € 114,- per maand.
16. Rekeninghoudend met de overige door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde en niet door de vrouw weersproken financiële gegevens, stelt het hof de draagkracht van de man:
- met ingang van 11 september 2012 tot 11 september 2013 vast op € 435,- per maand;
- met ingang van 11 september 2013 vast op nihil.
Jusvergelijking
17. Het hof heeft, evenals de rechtbank een zogenaamde jusvergelijking gemaakt. Het hof is daarbij uitgegaan van de door de rechtbank vastgestelde financiële gegevens, voor zover die in hoger beroep niet gemotiveerd staan bestreden. Ter discussie staan:
- het inkomen van de vrouw;
- de herinrichtingskosten van de vrouw.
Het inkomen van de vrouw
18. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 8 is het hof van 11 september 2012 tot 1 januari 2013 bij de het opstellen van de jusvergelijking aan de zijde van de vrouw uitgegaan van een bruto inkomen van € 41.000,- per jaar en van 1 januari 2013 met een bruto jaarinkomen van € 33.026,-.
De herinrichtingskosten van de vrouw
19. Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat de vrouw herinrichtingskosten heeft gemaakt, zodat het hof rekening heeft gehouden met een bedrag van € 125,- per maand.
20. Evenals de rechtbank houdt het hof gedurende één jaar rekening met de advocaatkosten van € 114,- per maand.
Conclusie
21. Op grond van voormelde jusvergelijking concludeert het hof
- in de periode van 11 september 2012 tot 1 januari 2013: dat bij een partneralimentatie van afgerond € 270,- per maand de vrouw niet meer vrije ruimte, de ‘jus’, over heeft dan de man;
- van 1 januari 2013 tot 11 september 2013: dat bij een partneralimentatie van afgerond
€ 435,- per maand (de maximale draagkracht van de man) de vrouw niet meer vrije ruimte over heeft dan de man.
Schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad
22. Het hof is van oordeel dat de man geen belang meer heeft bij zijn verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad nu een inhoudelijke beslissing is gegeven over het hoger beroep. Noch daargelaten dat dit verzoek volstrekt niet is onderbouwd.
Proceskosten
23. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de vrouw verzoekt, de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
24. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
In de zaak met zaaknummer: 200.109.393/01:
wijst het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking af;
In de zaak met zaaknummer 200.109.387/01:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw:
- van 11 september 2012 tot 1 januari 2013 op € 270,- per maand;
- van 1 januari 2013 tot 11 september 2013 op € 435,- per maand;
- met ingang van 11 september 2013 op nihil;
wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Husson en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2012.