GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 december 2012
Zaaknummer : 200.114.216/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-1791 en JE RK 12-1880
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. drs. J.H.T. van Brunschot te ’s-Gravenhage,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te ’s-Gravenhage,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.G.J.L. van Scherpenzeel te ’s-Gravenhage.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 1 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 juli 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 16 november 2012 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 19 november 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 30 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage ingekomen.
De raad heeft bij brief van 1 november 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 21 november 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. R.M.L. Theelen, haar advocaat vervangende;
- mevrouw I. Mayland (teamleider) en mevrouw I. van Duyn (vervangster van de gezinsvoogd) namens Jeugdzorg;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarige verlengd van 8 juli 2012 tot 21 juni 2013, met behoud van Jeugdzorg om de ondertoezichtstelling uit te voeren. Voorts is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 3 juli 2012 tot 21 juni 2013, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het aan de bestreden beschikking aangehechte indicatiebesluit van 28 juni 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- uit de moeder is op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] geboren: [minderjarige] (hierna: de minderjarige);
- de moeder oefent van rechtswege het gezag over de minderjarige uit;
- de vader heeft de minderjarige erkend.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur van 3 juli 2012 tot 21 juni 2013.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de uithuisplaatsing en (het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, het verzoek van Jeugdzorg tot verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige alsnog af te wijzen.
3. Jeugdzorg heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader heeft eveneens verweer gevoerd.
5. Ter onderbouwing van het hoger beroep voert de moeder - onder meer - het volgende aan. De kinderrechter heeft teveel waarde gehecht aan hetgeen de andere belanghebbende en vooral de minderjarige naar voren hebben gebracht. De moeder ontkent de minderjarige of zijn halfbroers te hebben mishandeld of zich zodanig te hebben gedragen dat haar kinderen dit als bedreigend hebben ervaren. Zij verwijst daarbij naar een brief van het AMK. De machtiging tot uithuisplaatsing is verzocht na druk van moederszijde. De omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige is in de periode van 10 februari 2012 tot 27 april 2012 wel degelijk uitgevoerd. De minderjarige heeft niet de waarheid verklaard over het weglopen. Bij de moeder speelt de indruk dat de vader daarbij een rol heeft gespeeld. De minderjarige leeft in zijn eigen fantasiewereld. De moeder wenst te benadrukken dat ten onrechte is vermeld dat bij haar sprake is van een borderline-stoornis. De moeder en de halfbroers hebben op dit moment geen contact met de minderjarige. De moeder kan de minderjarige de voor hem noodzakelijke stabiele omgeving bieden.
6. Jeugdzorg heeft gemotiveerd verweer gevoerd en het volgende aangevoerd. De gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing zijn aanwezig. Het AMK heeft afspraken met de moeder gemaakt over hulpverlening bij de GGZ en het instellen van een vertrouwenspersoon voor de halfbroers van de minderjarige. Jeugdzorg betwist dat het inleidend verzoek is ingediend na druk van moederszijde. Jeugdzorg acht het een zorgelijk signaal dat de minderjarige is weggelopen uit het huis van zijn grootouders moederszijde, waar hij logeerde. Hij heeft verteld dat hij werd geslagen en bedreigd door zijn opa en oma. Ook vertelde hij dat hij getuige is geweest van mishandeling van zijn halfbroers door de moeder. Die geuite zorgsignalen van de minderjarige en andere signalen van de basisschool en partijen waren aanleiding voor indiening van het inleidend verzoek. De minderjarige maakt een positieve vooruitgang door in zijn gedrag en functioneren sinds hij bij zijn vader verblijft. In weerwil van de afspraken met het AMK heeft de moeder geen hulpverlening bij de GGZ gezocht. Jeugdzorg betreurt dat de moeder het ervaart als zwartmaken, maar neemt de op dit moment aanwezige informatie over het functioneren van de moeder mee in haar overwegingen. Dit heeft invloed op haar opvoedingskwaliteiten en persoonlijk functioneren. Een contactregeling is nog niet van de grond gekomen omdat de moeder tot 9 november 2012 niet daarover in gesprek wenste te gaan met de gezinsvoogd. Op 13 november 2012 heeft de moeder kenbaar gemaakt dat zij deze procedure wenste af te wachten. Jeugdzorg acht nauwkeurig onderzoek nodig. Gedurende de periode van onderzoek is het van belang dat de jeugdige in een veilige, stabiele opvoedingssituatie kan verblijven, waar hij rust en ruimte ervaart om zich positief te ontwikkelen en waar hij kan profiteren van de noodzakelijke hulpverlening.
7. De vader voert eveneens verweer. Hij voert - kort samengevat - het volgende aan. De minderjarige is al eerder bij de vader geplaatst op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing in de periode van juli 2009 tot oktober 2010. In die periode was er sprake van goede ontwikkeling, zowel sociaal, emotioneel en cognitief. Toen de minderjarige weer thuis woonde, liep de ontwikkeling van de minderjarige zichtbaar terug. Tussen 10 februari 2012 en 27 april 2012 is er geen enkel contact geweest tussen de vader en de minderjarige. De minderjarige vertelde aan de vader dat hij veel bij zijn grootmoeder en grootvader moederszijde was, dat hij bang voor de moeder was, en dat er sprake was van mishandeling. De moeder weigert iedere hulp en ondersteuning. Sinds het moment dat de minderjarige bij de vader woont gaat het veel beter met hem. De vader meent dat terugkeer van de minderjarige bij de moeder desastreus voor hem zal zijn. Met zijn brief en het weglopen heeft hij duidelijk gemaakt te kunnen en durven ingrijpen in zijn eigen bestaan, los van de volwassenen om hem heen.
8. Het hof zal thans in hoger beroep beoordelen of de kinderrechter terecht heeft geoordeeld of de gronden voor de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn en, of deze gronden nog steeds aanwezig zijn.
9. Het hof stelt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast. De minderjarige heeft veel wisselingen in zijn leefsituatie meegemaakt. In mei en juni 2012 is de minderjarige psychologisch onderzocht.door de Ichtus Groep. Uit dat onderzoek volgt dat zijn sociaal-emotionele ontwikkeling zeer zorgelijk is en dat zijn stemming verhoogd depressief is. Hij heeft tijdens dit onderzoek zelf aangegeven gevangen te zitten in een loyaliteitsconflict tussen zijn vader en moeder. De minderjarige, zo constateert de Ichtus Groep, heeft last van een onveilige en instabiele thuissituatie. Geadviseerd is dat er veiligheid en rust dient te komen in de thuissituatie. Als daar sprake van is, kan de minderjarige een intensieve behandeling krijgen, gericht op zijn depressieve stemming, het versterken van zijn zelfbeeld en het vergroten van sociale vaardigheden. In de nacht van 18 op 19 juni 2012 is de minderjarige bij zijn grootvader en grootmoeder moederszijde ’s nachts weggelopen. Hij is vervolgens aangetroffen op het Centraal Station van Den Haag. De minderjarige heeft verklaard dat sprake is van mishandeling in het gezin bij de moeder en door de grootmoeder moederszijde. Hoewel de moeder dit uitdrukkelijk heeft bestreden, is het hof van oordeel dat alleen al uit het weglopen en uit de uitlatingen van de minderjarige volgt dat de zorgen omtrent de minderjarige zeer ernstig zijn. Vervolgens is minderjarige bij de vader geplaatst. De basisschool van de minderjarige heeft - zo heeft Jeugdzorg ter zitting onweersproken verklaard - te kennen gegeven dat er sprake is van positieve ontwikkelingen in het gedrag van de minderjarige, waaronder zijn concentratie, werkhouding en gedrag in de klas. Ook vanuit Stichting Jeugdformaat is naar voren gekomen dat de situatie van de minderjarige zeer is verbeterd.
Naar het oordeel van het hof is de vader is op dit moment voldoende in staat de minderjarige een veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden. Met betrekking tot de thuissituatie van de moeder bestaan er naar het oordeel van het hof teveel onduidelijkheden. Ter zitting heeft Jeugdzorg te kennen gegeven dat er nader onderzoek moet plaatsvinden, onder andere een interactieonderzoek naar de relatie moeder-kind en onderzoek naar de pedagogische mogelijkheden van de moeder respectievelijk de vader.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het belang van de minderjarige vergt dat hij in ieder geval totdat de resultaten van dit onderzoek bekend zijn bij de vader dient te verblijven.
10. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat de gronden voor de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige aanwezig zijn en is het hof van oordeel dat die gronden ook thans nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Van de Poll en Van Montfoort, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2012.