GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 december 2012
Zaaknummer : 200.108.912/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-10510
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.F. Braun te ’s-Gravenhage,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K.J.M. Slangen te Arnhem.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. D.G.M. van den Hoogen,
kantoorhoudende te Leiden,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige.
In verband met het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de advocaat-generaal van het ressortsparket ’s-Gravenhage,
hierna te noemen het openbaar ministerie.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 26 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 maart 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 6 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
De bijzondere curator heeft op 17 juli 2012 een schriftelijke reactie gegeven.
Bij het hof is voorts van de zijde van de vrouw op 6 juli 2012 een brief van 5 juli 2012 met bijlagen ingekomen.
Het openbaar ministerie heeft bij faxbericht van 13 september 2012 meegedeeld af te zien van het nemen van een conclusie en niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 31 oktober 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. M.C. Huvers namens de bijzondere curator;
- mevrouw M. Versteeg namens de raad.
Van de zijde van de moeder is ter zitting een brief van 26 oktober 2012 van de councellor van de moeder overgelegd.
Ter zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld om tot 1 december 2012 nadere stukken met betrekking tot het verloop van de begeleide contacten bij het Omgangshuis over te leggen alsmede de gevolgen die zij daaraan wensten te verbinden met betrekking tot de onderhavige procedure. Binnen voormelde termijn zijn bij het hof geen nadere stukken ingekomen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 15 augustus 2011 en de bestreden beschikking.
Bij die beschikking van 15 augustus 2011 is de raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek te verrichten en daarover te rapporteren en te adviseren. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning van de na te noemen minderjarige is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is de toestemming van de moeder tot erkenning van de minderjarige vervangen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep niet tegenop is gekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof heeft het verzoek van de moeder om de zaak aan te houden in afwachting van het verloop van de begeleide omgangscontacten ter zitting deels toegewezen en wel in die zin dat de uitspraakdatum is aangehouden tot 12 december 2012.
2. In geschil is de verlening van de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige door de man.
3. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de man strekkende tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige door de man af te wijzen.
4. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de moeder in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen, en derhalve de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. Ter toelichting op het hoger beroep heeft de moeder het volgende naar voren gebracht. Er bestaat een reële kans dat de erkenning schade aan het kind en/of schade aan de relatie tussen de moeder en de minderjarige tot gevolg zal hebben. De man zal de erkenning aangrijpen om opnieuw te procederen en het conflict met de moeder op de spits te drijven. De moeder heeft herhaaldelijk te kennen gegeven dat zij door mediation en/of via het omgangshuis tot afspraken met de man wil komen, maar de man heeft dat genegeerd, dan wel afgewezen, dan wel voorwaarden aan gesteld. Het procederen levert spanningen bij de moeder op. De man heeft te kennen gegeven dat de minderjarige beter af zou zijn in een pleeggezin omdat de moeder niet capabel is als moeder. Hij brengt haar keer op keer in diskrediet, zowel als persoon als in haar rol als opvoeder. De moeder vreest dat de minderjarige later in een loyaliteitsconflict zal geraken. Dat schaadt de band tussen de moeder en de minderjarige en kan ernstige schade van de ontwikkeling van de minderjarige tot gevolg hebben. De man stelt zich niet betrokken en onbetrouwbaar op. De moeder wil de minderjarige voor teleurstellingen behoeden. Kort na de bestreden beschikking heeft de man de uitspraak gepubliceerd op een voor een ieder toegankelijke site op internet. Daarmee heeft hij een inbreuk gemaakt op het recht op privacy van de moeder en de minderjarige en in strijd met de belangen van de minderjarige gehandeld.
6. De man heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd bestreden. Hij wenst voorop te stellen dat hij er nooit op uit is geweest om te procederen tegen de moeder, maar dat hij daartoe genoodzaakt was door de houding van de moeder. Hij betwist de moeder in diskrediet te brengen. De door de moeder aangehaalde uitlating was in een emotionele bui. De man acht zich wel degelijk betrokken en betrouwbaar. De door de moeder aangehaalde webpagina is niet voor een ieder toegankelijk en op geen enkele wijze heeft de man inbreuk willen maken op het recht op privacy van de moeder en de minderjarige.
7. De bijzondere curator sluit zich aan bij de beslissing in de bestreden beschikking.
8. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de man die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden en de man de verwekker van het kind is. De man en de moeder zijn het erover eens dat de man de verwekker is van de minderjarige. Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de minderjarige als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van zulk een betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de minderjarige, of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met hem, geschaad zouden worden bij erkenning van de minderjarige door de man.
9. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot een andersluidend oordeel. Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het hof neemt daarbij nog het volgende in aanmerking. De rechtbank heeft de belangen van de moeder, de man en de minderjarige op juiste wijze en zorgvuldig afgewogen. Niet gebleken is van enige mogelijke schade aan de belangen van het kind in die zin dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling of dat sprake is van reële risico’s daarvan. De mogelijkheid dat de minderjarige - zoals de moeder stelt - in een loyaliteitsconflict zou kunnen geraken of dat sprake zou kunnen zijn van teleurstellingen voor de minderjarige, acht het hof onvoldoende om zulks aan te nemen. De moeder heeft weliswaar gesteld dat de erkenning haar relatie met de minderjarige zal verstoren, maar hetgeen zij in dat kader heeft aangevoerd is naar het oordeel van het hof niet voldoende zwaarwegend om tot deze conclusie te kunnen komen. Immers, vast is komen te staan dat er inmiddels omgang heeft plaatsgevonden tussen de man en de minderjarige onder begeleiding van het Omgangshuis in [plaats] en is getracht onder begeleiding van het Omgangshuis de communicatie tussen partijen te verbeteren. Het hof is van oordeel dat partijen in het belang van de minderjarige dienen te trachten dit traject te laten slagen.
10. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Kempen en Van Wijk, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 december 2012.