ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ5983

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.110.944/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. van Leuven
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij de minderjarige onder toezicht is gesteld van Jeugdzorg voor de periode van 2 mei 2012 tot 2 mei 2013. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad voor de kinderbescherming af te wijzen. De moeder stelt dat zij door het geven van thuisonderwijs voldoende heeft voorzien in de ontwikkeling van de minderjarige en dat de zorgen van de kinderrechter ongegrond zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2012 zijn de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de raad en Jeugdzorg aanwezig. De vader en stiefvader zijn niet verschenen. De raad handhaaft het verzoek om de ondertoezichtstelling te handhaven, terwijl Jeugdzorg ook zorgen uitspreekt over het angstniveau en het zelfbeeld van de minderjarige. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de recente positieve ontwikkelingen van de minderjarige, die nog niet voldoende bestendig zijn. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij de ondertoezichtstelling wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 24 oktober 2012
Zaaknummer : 200.110.944/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-675
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.I. Stantcheva te 's-Gravenhage,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te 's-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader;
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de stiefvader;
3. de Stichting Bureau Jeugdzorg te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 1 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 mei 2012 van de kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van moeder:
- op 5 september 2012 een brief van 4 september 2012 met bijlagen;
- op 18 september 2012 een brief van 17 september 2012 met bijlagen;
- op 24 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 26 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw S. Soutendijk namens de raad;
- mevrouw O. Belhari namens Jeugdzorg.
De vader en de stiefvader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige) onder toezicht gesteld van Jeugdzorg voor de periode van 2 mei 2012 tot 2 mei 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de moeder het eenhoofdig gezag heeft over de minderjarige. Zij woont samen met de stiefvader.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 2 mei 2012 tot 2 mei 2013.
2. De moeder verzoekt het hof:
primair
de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het inleidende verzoek van de raad alsnog wordt afgewezen;
subsidiair
de bestreden beschikking in stand te laten wat betreft de ondertoezichtstelling tot op heden doch deze op te heffen met ingang van de dag van het geven van de beslissing op het hoger beroep;
meer subsidiair
de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de raad voor drie maanden aan te houden, zodat de moeder met de raad kan overleggen over de maatregelen die in de Eigen Kracht conferentie genomen moeten worden teneinde de noodzaak voor een ondertoezichtstelling te laten vervallen;
meest subsidiair
de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de minderjarige voor de duur van zes maanden onder toezicht wordt gesteld.
3. De moeder voert – kort weergegeven – het volgende aan. Door het geven van thuisonderwijs is voldoende voorzien in de mogelijkheid voor de minderjarige om zich volledig te ontwikkelen op geestelijk vlak. Dit blijkt uit de eigen waarneming van de moeder en van andere betrokken partijen. De moeder heeft verschillende scholen benaderd voor de minderjarige maar dit leverde geen oplossing op. De beslissing om thuisonderwijs te bieden heeft louter positieve gevolgen voor de minderjarige en diens ontwikkeling. De zorgen en kindsignalen waarvan de kinderrechter spreekt zijn ten onrechte vastgesteld en op ondeugdelijke gronden gebaseerd. De door de kinderrechter genoemde zorgen zijn niet gerechtvaardigd. De forse leerachterstand, het hoge angstniveau en het lage zelfbeeld zijn geen aanleiding om te concluderen dat de moeder met haar keuzes ten aanzien van de minderjarige diens ontwikkeling in enig opzicht bedreigt. Dit alles is het gevolg geweest van het pestgedrag op de reguliere school. Door het thuisonderwijs zullen deze eigenschappen in positieve zin worden beïnvloed. De moeder betwist dat zij de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige niet zou erkennen. Voor de ontwikkeling van de minderjarige is gekozen om hem in een pestvrije omgeving te plaatsen, lid te maken van een zwemclub, voetbalclub en karatevereniging. Ook krijgt de minderjarige extra bijlessen bij een onderwijsdeskundige. Er is passende begeleiding voor de minderjarige gevonden en alle betrokkenen zien vooruitgang.
Voor zover al sprake kan zijn van een bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), hetgeen de moeder bestrijdt, moet worden geconcludeerd dat door andere partijen geenszins voldoende is geprobeerd op andere wijze te voorzien in een passende begeleiding of oplossing met betrekking tot de leerachterstand en gemoedstoestand van de minderjarige. Zelf heeft de moeder wel passende hulp ingeschakeld.
4. De raad heeft ter zitting verklaard dat het thuisonderwijs dat de minderjarige kreeg niet de reden was van de ondertoezichtstelling maar het feit dat de minderjarige kwetsbaar is en een hoog angstniveau heeft, waarschijnlijk veroorzaakt door de opvoedmethode van de moeder en de vele scholen die de minderjarige heeft bezocht. De minderjarige is gebaat bij een stabiele situatie. De raad heeft net gehoord dat de minderjarige weer naar school gaat. Het is van belang dat hij positieve ervaringen opdoet op school. De raad handhaaft het verzoek om de minderjarige onder toezicht te stellen.
5. De gezinsvoogd van de minderjarige, mevrouw Belhari, heeft namens Jeugdzorg ter zitting naar voren gebracht dat zij afgelopen vrijdag de zaak heeft overgenomen van een collega. Jeugdzorg herkent de zorgen van de raad en is van mening dat de ondertoezichtstelling moet worden gehandhaafd om de komende periode het angstniveau, het lage zelfbeeld en de schoolgang van de minderjarige te kunnen monitoren.
6. Het hof stelt voorop dat een ondertoezichtstelling, zoals bedoeld in artikel 1:254, eerste lid van het BW, slechts kan worden uitgesproken indien de wettelijke gronden daarvoor aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Uit het raadsrapport van 2 maart 2012, overgelegd in eerste aanleg, komt naar voren dat er ernstige zorgen waren ten aanzien van de ontwikkeling van de minderjarige. De minderjarige ging vanaf 12 april 2011 niet meer naar school. De moeder hield hem thuis. De moeder schatte de behoeften en wensen van de minderjarige niet goed in. Zij overvroeg de minderjarige waardoor hij zichzelf ook ging overvragen omdat hij anderen niet wilde teleurstellen en zelf niet afgewezen wilde worden. Verder handelde de moeder naar haar eigen ideeën en meningen en had moeite met het accepteren wat anderen adviseerden waardoor de situatie ontstond dat de minderjarige niet kreeg wat hij nodig had, zo als regulier en op hem afgestemd onderwijs. De moeder erkende de zorgen niet, althans onvoldoende en was van mening dat hulp niet nodig zou zijn; zij beoordeelde zelf wat het beste zou zijn en handelde hiernaar. De bedreiging van de minderjarige kon daardoor niet binnen het vrijwillige kader worden weggenomen. De ondertoezichtstelling was noodzakelijk.
In hoger beroep is gebleken dat de moeder in het verleden vanwege haar carrière als zangeres veel heeft gereisd, hetgeen ook gevolgen heeft gehad voor de minderjarige. De moeder schat de gevolgen daarvan minder ernstig in dan de raad. Het hof is van oordeel dat de moeder de situatie rond de minderjarige heeft onderschat. Partijen zijn het er thans wel over eens dat het inmiddels wat beter gaat met de minderjarige. De moeder heeft verklaard dat zij haar zang carrière heeft beëindigd en thans een vaste woonplek heeft, van waaruit zij zich primair wil richten op de opvoeding van de minderjarige. Zij heeft de minderjarige weer op een school, de openbare basisschool [naam school], aangemeld en hij heeft het daar nu naar zijn zin. Hij staat sinds 6 september 2012 ingeschreven. Hij kan het goed vinden met zijn medeleerlingen en de leerkrachten en hij doet aan sport. Echter er bestaan bij Jeugdzorg nog steeds zorgen omtrent het hoge angstniveau van de minderjarige en zijn lage zelfbeeld. Daarnaast is er sprake van een ontwikkelingsachterstand bij de minderjarige, hetgeen bevestigd wordt door het door de moeder bij brief van 24 september 2012 overgelegde Ontwikkelingsperspectief van 12 september 2012 van de minderjarige, opgemaakt door zijn basisschool. Gelet op het voorgaande en mede gezien het feit dat de positieve ontwikkelingen nog van erg recente datum, en nog onvoldoende bestendig gebleken zijn, is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling moet worden gehandhaafd.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Leuven, en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2012.