ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6017

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.108.730/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Zander
  • A. Mink
  • E. de Haan-Boerdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleeggezin

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2008, in een pleeggezin. De ouders hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 maart 2012, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd van 3 april 2012 tot 3 april 2013. De ouders zijn van mening dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is, omdat zij stellen dat hun thuissituatie is verbeterd en dat er geen sprake is van verwaarlozing. Jeugdzorg, de verweerster in deze zaak, stelt echter dat de minderjarige zich goed hecht aan de pleegouders en dat een terugplaatsing bij de ouders schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2012 zijn de ouders, hun advocaat en vertegenwoordigers van Jeugdzorg aanwezig. De pleegouders zijn ook betrokken bij de procedure. Het hof heeft de stukken en het verhandelde ter zitting in overweging genomen. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De ouders hebben geen inzicht in de schade die de minderjarige heeft opgelopen door eerdere verwaarlozing en de hechting aan de pleegouders is van groot belang voor haar ontwikkeling.

Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en bekrachtigt de bestreden beschikking. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, die inmiddels al meer dan twee jaar in het pleeggezin woont en zich daar goed ontwikkelt. Het hof benadrukt dat de situatie van elk kind individueel beoordeeld moet worden en dat de continuïteit van de opvoeding van groot belang is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 24 oktober 2012
Zaaknummer : 200.108.730/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-1056
[verzoeker 1],
en
[verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers, in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Haaglanden,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
[pleegouder 1] en [pleegouder 2],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 22 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 maart 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 21 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
Van de zijde van de ouders:
- op 13 juli 2012 een brief van 12 juli 2012 met bijlagen;
- op 20 augustus 2012 een faxbericht met bijlage (de originele stukken zijn op 21 augustus 2012 bij het hof ingekomen);
- op 5 oktober 2012 een faxbericht met bijlagen;
Van de zijde van de pleegouders:
- op 27 juli 2012 een brief van diezelfde datum.
De raad heeft bij brief van 10 juli 2012 medegedeeld niet ter zitting te verschijnen.
De behandeling van de zaak is, tezamen met de zaken met rekestnummer 200.108.726/01 en 200.108.737/01 betreffende de uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], op 23 augustus 2012 aangehouden wegens het niet verschijnen van een tolk voor de ouders.
Op 8 oktober 2012 is de gevoegde mondelinge behandeling van de zaken voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat, alsmede door de heer I. Hardeman, tolk in de Portugese taal;
- mevrouw M. de Graaf en mevrouw B. Mulder namens Jeugdzorg;
- de pleegmoeder.
De pleegvader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de machtiging om de minderjarige [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] hierna: de minderjarige, gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin van 3 april 2012 tot 3 april 2013, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, verlengd, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 29 februari 2012.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin van 3 april 2012 tot 3 april 2013.
2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de uithuisplaatsing van de minderjarige betreft.
3. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en derhalve het verzoek van de ouders af te wijzen.
4. De pleegouders verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De ouders kunnen zich niet verenigen met de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige en voeren daartoe, kort weergegeven, het volgende aan. Volgens de ouders ligt er geen onderbouwing aan de beslissing van de rechtbank ten grondslag. Bovendien is er sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid, aangezien de rechtbank enerzijds heeft overwogen dat een terugkeer van de minderjarige naar de ouders op dit moment niet aan de orde is terwijl anderzijds wordt verwacht dat de kinderen nooit meer terug zullen keren naar hun ouders vanwege onderzoek naar een verderstrekkende maatregel. De ouders erkennen dat er ten tijde van de uithuisplaatsing geen sprake was van een standaard situatie zoals in Nederlandse huishoudens gebruikelijk is maar zij ontkennen dat er sprake was van verwaarlozing en vervuiling. Het verzoek tot uithuisplaatsing van hun jongste kind, te weten de minderjarige Miquel, is door de rechtbank en het hof in 2011 afgewezen. Aangezien het hof bij beschikking van 12 oktober 2011 heeft overwogen dat er aanwijzingen zijn dat de situatie bij de ouders structureel is verbeterd, dat zij open staan voor hulpverlening en hun nieuwe woning goed verzorgd en schoon is, kan volgens de ouders in het verlengde van die overwegingen niet langer worden gesteld dat een uithuisplaatsing thans nog noodzakelijk is voor het bereiken van de nagestreefde doelen en kan van een verderstrekkende maatregel geen sprake zijn. Het is de bedoeling van de wet dat kinderen zoveel mogelijk door hun ouders worden opgevoed. De huidige thuissituatie biedt voldoende mogelijkheden om de beoogde doelen te bereiken.
6. Jeugdzorg stelt dat de minderjarige, inmiddels ruim vier jaar oud, slechts vijfeneenhalve maand bij de ouders heeft gewoond en in haar jonge leven al meerdere verblijfplaatsen heeft gekend. Het positieve hechtingsproces dat zij thans bij haar pleegouders doorloopt is voor Jeugdzorg genoeg reden om er voor te pleiten om de minderjarige tot haar volwassenheid bij de pleegouders te laten opgroeien. Volgens Jeugdzorg heeft de minderjarige bij haar ouders geen “normale situatie” gekend en omtrent het functioneren van de ouders zijn er zorgen bijgekomen, gezien de beschuldigingen van twee andere minderjarige kinderen van partijen ([minderjarige 1] en [minderjarige 2]) van seksueel misbruik en mishandeling. Sinds de minderjarige in Nederland uit huis is geplaatst heeft de minderjarige een enorme inhaalslag in haar ontwikkeling gemaakt. Het feit dat de minderjarige zich in een belangrijke hechtingsfase bevindt wordt door de ouders niet onderkend.
7. De pleegouders stellen zeer kort weergegeven dat het niet wenselijk is om de minderjarige terug te plaatsen bij haar ouders. De pleegouders voeren daartoe aan dat een kind dat uit huis is geplaatst recht heeft op het op passende wijze rekening houden met de continuïteit van zijn/haar opvoeding. Voorts voeren de pleegouders aan dat de minderjarige sinds haar geboorte nog geen half jaar bij haar ouders heeft gewoond en in de eerste 2,5 jaar al op zes verschillende plaatsen heeft gewoond. De pleegouders stellen dat de minderjarige zich goed ontwikkelt maar nog steeds een ontwikkelingsachterstand heeft. De minderjarige gaat sinds kort naar school en gaat er met veel plezier heen. Ook heeft de minderjarige regelmatig contact met haar broertjes. Naar de mening van de pleegouders is een thuisplaatsing onder de huidige omstandigheden niet in het belang van de minderjarige.
8. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing zoals bedoeld in artikel 1:261, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW, mag slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor nog altijd aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
9. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking. In een eerdere beschikking van dit hof van 12 oktober 2011 is overwogen dat er aanwijzingen zijn dat de situatie bij de ouders structureel is verbeterd. Het hof gaat er van uit dat die (positieve) situatie tot op heden onveranderd is gebleven. Dat neemt echter niet weg dat de minderjarige op het moment van uithuisplaatsing tekenen van verwaarlozing vertoonde en daardoor schade in haar algehele ontwikkeling heeft opgelopen, waarvan de gevolgen tot op heden merkbaar zijn. De omstandigheid dat de ouders wel zorg kunnen dragen voor hun twee jongste kinderen wil niet zeggen dat de grond voor een uithuisplaatsing van [minderjarige 3] niet langer aanwezig zou zijn. Dit wordt voor ieder kind individueel beoordeeld. De minderjarige wordt door haar pleegouders goed verzorgd en gestimuleerd, zodat zij zich in alle opzichten zo optimaal mogelijk kan ontwikkelen op sociaal-emotioneel en cognitief gebied. De ouders hebben geen inzicht in de schade die de minderjarige heeft opgelopen. Aangezien de minderjarige zich inmiddels is gaan hechten aan de pleegouders zal een verbreking van de hechtingsrelatie, mede gezien haar leeftijd, schade toebrengen aan haar persoonlijkheidsontwikkeling. De minderjarige woont ruim twee jaren in het huidige pleeggezin en ontwikkelt zich goed. Het hof neemt voorts nog in aanmerking dat de minderjarige al meerdere malen uit huis is geplaatst. Zij heeft veel meegemaakt en heeft in haar opvoeding meer dan een gemiddeld kind structuur en duidelijkheid nodig. Mede gelet hierop is het hof van oordeel dat een terugplaatsing van de minderjarige thans nog te veel risico’s met zich meebrengt en teneinde het risico van het telkens verplaatsen te voorkomen ziet het hof ook hierin reden om de huidige situatie te handhaven. Nu de gronden voor een uithuisplaatsing nog altijd aanwezig zijn zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Zander, Mink en De Haan-Boerdijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2012.