GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 24 oktober 2012
Zaaknummer : 200.108.737/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-633
[verzoeker 1]
en
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers, in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Haaglanden,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[pleegmoeder],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 22 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 maart 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 20 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
Van de zijde van de ouders:
- op 13 juli 2012 een brief van 12 juli 2012 met bijlagen;
- op 21 augustus 2012 een brief van 20 augustus 2012 met bijlage;
- op 5 oktober 2012 een faxbericht met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 10 juli 2012 medegedeeld niet ter zitting te verschijnen.
De behandeling van de zaak is tezamen met de zaken met rekestnummer 200.108.726/01 en 200.108.730/01, betreffende de uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], op 23 augustus 2012 aangehouden wegens het niet verschijnen van een tolk voor de ouders.
De nader te noemen minderjarige [minderjarige 3] is op 23 augustus 2012 in raadkamer gehoord.
Bij faxbericht van 26 september 2012 heeft mr. M.A. van de Weerd, als advocaat toegevoegd aan de minderjarige, medegedeeld dat hij niet ter zitting van 8 oktober 2012 zal verschijnen.
Op 8 oktober 2012 is de mondelinge behandeling van de zaken voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat, alsmede door de heer I. Hardeman, tolk in de Portugese taal;
- mevrouw M. de Graaf en mevrouw B. Mulder namens Jeugdzorg.
De pleegmoeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - voor zover in hoger beroep van belang - Jeugdzorg gemachtigd om de minderjarige [minderjarige 3], geboren [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige, te doen opnemen en te doen verblijven in een accomodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 3 april 2012 tot 3 april 2013, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 28 februari 2012.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige in een accomodatie voor gesloten jeugdzorg.
2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de uithuisplaatsing van de minderjarige in een accomodatie voor gesloten jeugdzorg.
3. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en derhalve het verzoek van de ouders af te wijzen.
4. In zaken betreffende gesloten jeugdzorg is een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, bekwaam in rechte op te treden indien hij in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Het hof heeft de minderjarige, op diens verzoek in het bijzijn van zijn advocaat, gehoord. Het hof is naar aanleiding van dit verhoor van oordeel dat de minderjarige niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Dit betekent dat de minderjarige niet als procespartij wordt aangemerkt. Het hof heeft hetgeen de minderjarige in het verhoor naar voren heeft gebracht, aan alle belanghebbenden ter terechtzitting medegedeeld en hen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
5. De ouders kunnen zich niet verenigen met de uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor gesloten jeugdzorg en voeren daartoe, kort weergegeven, het volgende aan. De ouders erkennen dat er sprake is van ernstige problematiek bij [minderjarige 3] maar dat neemt volgens hen niet weg dat er ook sprake is van een positieve ontwikkeling. De ouders erkennen eveneens dat het ten tijde van de uithuisplaatsing niet goed ging in de thuissituatie maar ook die situatie is inmiddels structureel verbeterd. De ouders staan open voor hulpverlening en hun nieuwe woning is goed verzorgd en schoon. Volgens de ouders zijn mede om die reden de twee verzoeken van de raad, om ook hun jongste kind uit huis te plaatsen, afgewezen. Ook in hoger is het verzoek tot uithuisplaatsing van de jongste minderjarige afgewezen. Seksueel misbruik in de thuissituatie lijkt nog steeds een belangrijke oorzaak te zijn voor de gedragswetenschappers in het onderzoek van de minderjarige maar hiervoor zijn geen aanwijzingen gevonden. Aangezien de thuissituatie structureel is verbeterd kunnen de ouders zich niet langer met een gesloten plaatsing van de minderjarige verenigen.
6. Jeugdzorg stelt dat de minderjarige een jongen is met een ernstig verstoorde seksuele ontwikkeling, die pas in de geslotenheid van een instelling heeft verteld over de voorvallen in de thuissituatie. Plaatsing in een pleeggezin is niet mogelijk gebleken vanwege ernstige gedragsproblemen van de minderjarige die volgens Jeugdzorg wijzen op sociaal-emotionele- en hechtingsproblematiek en een gebrekkige gewetensontwikkeling. Jeugdzorg meent dat een plaatsing in een gesloten instelling thans nog noodzakelijk is in het belang van de minderjarige teneinde zijn eigen veiligheid en de veiligheid van kinderen in zijn omgeving te waarborgen. Volgens Jeugdzorg heeft de minderjarige nog een lange weg te gaan in zijn ontwikkeling tot een volwassene en gezien de ernstige problematiek van de minderjarige moet het verzoek van de ouders worden afgewezen. Ter zitting heeft Jeugdzorg medegedeeld te onderschrijven dat de thuissituatie van de ouders weliswaar is verbeterd maar dat de hulp die thans nog noodzakelijk is, is gericht op de schade die de kinderen hebben opgelopen.
7. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal ontrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de minderjarige ernstige (gedrags)problemen vertoonde en vertoont, waarbij onder meer sprake was en is van grensoverschrijdend gedrag. De plaatsing van de minderjarige in een pleeggezin kon, vanwege de ernstige problematiek, niet worden gehandhaafd. Mede hierdoor komt een behandeling vanuit de thuissituatie of niet-gesloten jeugdzorg naar het oordeel van het hof onvoldoende tegemoet aan de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarige en de veiligheid die hij bij de vervulling van die behoeften nodig heeft. Uit het verhoor van de minderjarige in raadkamer is op te maken dat de minderjarige zijn verblijf in de gesloten accomodatie als veilig ervaart. Het hof gaat er van uit, gezien de ernstige problematiek van de minderjarige, dat hij zo veel mogelijk hulp op maat dient te krijgen. De minderjarige maakt op dit moment een positieve ontwikkeling door maar uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat hij voor een veel langere periode geslotenheid nodig heeft om structuur, rust en veiligheid te ervaren. De ouders baseren hun verzoek met name op de sterk verbeterde thuissituatie maar hebben geen enkel inzicht in de hulp die de minderjarige, gezien zijn problematiek, nodig heeft. Vooralsnog acht het hof het continueren van de huidige situatie waarin structuur, hulp en een veilig en stabiel opvoedingsklimaat gewaarborgd zijn, noodzakelijk.
9. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof nog steeds sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen aan de zijde van de minderjarige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de benodigde zorg zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
10. Het hof passeert de stelling van de ouders dat de instemmingsverklaring als bedoeld in artikel 29 b lid 5 van de Wet op de Jeugdzorg zich niet bevond bij de stukken van de rechtbank en dat de bestreden beschikking derhalve reeds op die grond moet worden vernietigd. Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 26 maart 2012 blijkt dat de instemmingsverklaring ter zitting is besproken, zodat deze naar het oordeel van het hof tijdig in het geding is gebracht. Dat de instemmingsverklaring niet wordt genoemd in de bestreden beschikking doet daar niet aan af. De jurisprudentie waarnaar de ouders ter zitting van het hof hebben verwezen kan evenmin tot een vernietiging van de bestreden beschikking leiden, nu de daarin weergegeven feiten en omstandigheden die grond vormden voor een vernietiging, zich in deze niet voordoen. In casu heeft de gedragswetenschapper zelf onderzoek verricht en ingestemd met de verklaring van Jeugdzorg. Hiermee is naar het oordeel van het hof voldaan aan de vereisten van de Wet op de jeugdzorg. Dat de conclusie van de gedragswetenschapper mede op een oude rapportage is gebaseerd doet aan het vorenstaande niet af. De machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdzorg is dan ook terecht verleend. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Zander, Mink en De Haan-Boerdijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2012.