ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6022

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 november 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.112.606-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. van Leuven
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing en omgangsverzoek in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen en een verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.W. Kleisen, had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 26 juni 2012 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarigen was verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een omgangsregeling tot stand te brengen, waarbij meer momenten met de minderjarigen bij haar thuis mogelijk zouden zijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op 4 september 2012 in hoger beroep is gekomen en dat Jeugdzorg, vertegenwoordigd door haar medewerkers, op 5 oktober 2012 een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2012 waren zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig. De raad voor de kinderbescherming was niet verschenen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kinderrechter zijn vastgesteld, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. De moeder heeft niet voldoende aangetoond dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen, waaronder het verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder is niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling, omdat dit verzoek voor het eerst in hoger beroep was gedaan, wat niet is toegestaan volgens de wet. De beslissing van het hof is genomen door mrs. Lückers, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 28 november 2012
Zaaknummer : 200.112.606/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-1440
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.W. Kleisen te Delft,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te ’s-Gravenhage,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.M.H. Revis te ‘s-Gravenhage.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 4 september 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 juni 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend. De onderhavige procedure betreft de hoofdprocedure.
Het schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.112.608/01.
Jeugdzorg heeft op 5 oktober 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 2 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 5 oktober 2012 een brief van 4 oktober 2012 met bijlagen;
- op 16 oktober 2012 een brief van 15 oktober 2012 met bijlagen;
- op 22 oktober 2012 een faxbericht met als bijlage een aanvulling van de gronden van het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad .
De zaak is, tezamen met de zaak omtrent het schorsingsverzoek, op 24 oktober 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- De moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw M. Bol (gezinsvoogd), mevrouw D. Ophuis en mevrouw A. Sewradj namens Jeugdzorg;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige 1]) en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige 2]),
hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, verlengd van 30 juni 2012 tot 30 juni 2013, met behoud van Jeugdzorg om de ondertoezichtstelling uit te voeren.
Voorts is de aan Jeugdzorg verleende machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 30 juni 2012 tot 30 juni 2013, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van de indicatiebesluiten van 22 juni 2012 en 25 juni 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is zowel de verlenging van de ondertoezichtstelling als de uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de periode van 30 juni 2012 tot 30 juni 2013, alsmede de omgang tussen de moeder en de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen althans te heroverwegen en, opnieuw beschikkende:
- haar beroep gegrond te verklaren;
- een omgangsregeling tot stand te brengen met daarin plaats voor meer momenten van de minderjarigen bij de moeder thuis, onder begeleiding van Jeugdzorg, erop gericht om de moeder zelfstandig te laten zorgen voor de minderjarigen;
- Jeugdzorg te veroordelen in de kosten van dit proces (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
3. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien de verzoeken van de moeder af te wijzen.
Ontvankelijkheid
4. Ter terechtzitting van het hof is het beroep van de moeder tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling ingetrokken.
5. De intrekking van het beroep met betrekking tot de ondertoezichtstelling heeft tot gevolg dat het hof niet meer toekomt aan een beoordeling van de gronden van dit beroep en het beroep op dit punt zal verwerpen.
6. De moeder heeft voor het eerst in hoger beroep uitbreiding van de omgangsregeling tussen haar en de minderjarigen verzocht. Zoals ter zitting reeds is medegedeeld kan een zelfstandig verzoek krachtens artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan, zodat de moeder in dit verzoek niet kan worden ontvangen.
7. Het hof passeert de stelling van de moeder (blijkens haar verweer in eerste aanleg) dat de instemmingsverklaring als bedoeld in artikel 29 b lid 5 van de Wet op de Jeugdzorg zich niet bevond bij de stukken van de rechtbank, zodat de rechtbank Jeugdzorg niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar verzoek. Een dergelijke instemmingsverklaring is uitsluitend een vereiste in procedures van gesloten jeugdzorg en niet in zaken als de onderhavige. De stelling van de moeder dat er geen recent onderzoek plaats heeft gevonden kan in casu evenmin tot niet-ontvankelijkheid van Jeugdzorg leiden. De minderjarigen zitten in een behandeltraject en worden voortdurend aan onderzoeken onderworpen.
Verlenging uithuisplaatsing
8. De moeder kan zich niet verenigen met de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen en voert daartoe het volgende aan. De moeder stelt dat de rechtbank in het geheel niet is ingegaan op haar verweerschrift in eerste aanleg. Daarin heeft de moeder gesteld dat er geen gronden meer aanwezig zijn voor een uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Ten tijde van de relatie met de vader was er sprake van huiselijk geweld en de moeder komt steeds meer los van die relatie. Nu de vader ergens anders woont, is er geen sprake meer van huiselijk geweld en dient er gestreefd te worden naar een normale situatie bij de moeder thuis, met tijd voor de verwerking van het verleden met hulp van Jeugdzorg.
De moeder meent dat zij meer en meer in staat is om de minderjarigen zelf op te voeden. Dat de moeder mogelijk een verstandelijke beperking zou hebben is slechts gebaseerd op een vermoeden en een objectieve, feitelijke en deskundige onderbouwing van dat vermoeden ontbreekt. Uit rapporten valt niet af te leiden dat de moeder niet leerbaar zou zijn of dat zij niet in staat zou zijn om de minderjarigen op sociaal-emotioneel vlak te kunnen ondersteunen. De vader is de veroorzaker van alle problemen en de moeder heeft het gevoel dat zij daarvoor wordt gestraft. Zij kampt zelf nog met de naweeën van het geweld van de vader, moet naweeën van de minderjarigen opvangen en ondanks dat zij haar best doet worden de minderjarigen ook nog eens bij haar weggehaald. De belangen van de minderjarigen worden volgens de moeder, onder meer vanwege het nalaten van medische behandelingen, geschaad. Ter zitting van het hof heeft de moeder gesteld dat zij de minderjarigen graag thuis wil en kan hebben, ondanks het feit dat er nog problemen zijn.
9. Jeugdzorg stelt dat de moeder niet bij machte is om aan de zorgvraag van de minderjarigen te voldoen zodat van een terugplaatsing van hen bij haar geen sprake kan zijn. De minderjarigen zijn een aantal jaar blootgesteld aan huiselijk geweld en de moeder is onvoldoende leerbaar gebleken. Met ambulante hulpverlening is weinig tot geen vooruitgang geboekt. Het lukt de moeder niet om de vaardigheden van de minderjarigen te vergroten, hun zelfstandigheid te ontwikkelen en hen te ondersteunen in hun frustratie bij verdriet en boosheid. De minderjarigen hebben achterstanden en gedrags- en zindelijkheidsproblemen. Gezien de ernst en hardnekkigheid daarvan worden deze problemen waarschijnlijk veroorzaakt door de opgelopen trauma’s als gevolg van het huiselijk geweld. De zorgen die er in 2009 waren, worden op elk vlak nog steeds geconstateerd. Veiligheid voor de minderjarigen is nodig om hun ontwikkeling te stimuleren. Ter zitting heeft Jeugdzorg gesteld dat de minderjarigen thans in een gezinshuis in [plaats] verblijven en dat zij daar opbloeien. De minderjarigen hebben daar meer rust gekregen en teneinde die rust ook in de weekenden te waarborgen heeft Jeugdzorg afgezien van het plan hen in de weekenden in een pleeggezin te laten verblijven.
10. De vader heeft verdriet vanwege de uithuisplaatsing van de minderjarigen maar hij ziet wel in dat het goed met hen gaat sinds hun plaatsing in [plaats]. De vader distantieert zich van het hoger beroep van de moeder maar hoopt wel dat de minderjarigen weer bij de moeder kunnen worden geplaatst.
11. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing zoals bedoeld in artikel 1:261, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW, mag slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor nog altijd aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
12. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de moeder, noch de moeder zelf de stellingen van Jeugdzorg in het verweerschrift in hoger beroep bestreden. Het hof volgt Jeugdzorg derhalve in haar verweer. Bovendien miskent de moeder de ernst van de problematiek van de minderjarigen door geen enkel probleem te zien in een terugplaatsing van de minderjarigen bij haar. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de minderjarigen vanwege de gebeurtenissen in het verleden schade hebben opgelopen in hun algehele ontwikkeling waarvan de gevolgen tot op heden merkbaar zijn. Er is nog steeds sprake van achterstanden en gedrags- en zindelijkheidsproblemen waarvoor specifieke hulp is vereist en verder onderzoek noodzakelijk is. De minderjarigen vertonen sinds hun plaatsing in [plaats] wel enige vooruitgang maar zullen ook in de toekomst nog veel hulp nodig hebben. Gezien het vorenstaande acht het hof noodzaak aanwezig de bestaande situatie te handhaven. Nu de gronden voor een uithuisplaatsing nog altijd aanwezig zijn zal het hof de bestreden beschikking, voor zover voorts nog aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
13. Het hof ziet geen reden, zoals door de moeder is verzocht, om Jeugdzorg te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verwerpt het hoger beroep van de moeder met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen;
verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling tussen haar en de minderjarigen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2012.