ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6248

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.114.389-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. van de Poll
  • W. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootmoeder en minderjarige; beoordeling van nauwe persoonlijke betrekking

In deze zaak gaat het om de omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige, waarbij de moeder in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank. De rechtbank had een omgangsregeling vastgesteld, maar de moeder betwist de ontvankelijkheid van de grootmoeder in haar verzoek, omdat er volgens haar geen nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de grootmoeder en de minderjarige. De moeder stelt dat er gedurende 22 maanden slechts sporadisch contact is geweest en dat de grootmoeder niet heeft ingegaan op uitnodigingen om de minderjarige te bezoeken. De moeder heeft ook een deskundige ingeschakeld om de voorlichting over de afstamming van de minderjarige te begeleiden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder het rapport van de raad voor de kinderbescherming, dat geen ontzeggingsgrond voor omgang heeft vastgesteld. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarige, vooral gezien het gebrek aan contact in de afgelopen jaren. De grootmoeder heeft niet aangetoond dat er bijkomende omstandigheden zijn die een nauwe band rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Het hof benadrukt echter dat de grootmoeder de mogelijkheid heeft om de minderjarige een kaart te sturen op haar verjaardag, en dat het in het belang van de minderjarige is om contact te kunnen zoeken indien zij dat wenst. De moeder heeft toegezegd dat zij ook een kaart zal sturen, wat de relatie tussen de grootmoeder en de minderjarige kan bevorderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 december 2012
Zaaknummer : 200.114.389/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-7665
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder,
advocaat mr. G.A.J. Purperhart te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, zijn aangemerkt:
1. Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg;
2. [biologische vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de biologische vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 3 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 juli 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De raad heeft bij brief van 12 oktober 2012 medegedeeld ter zitting aanwezig te zullen zijn. Voorts heeft de raad medegedeeld dat het rapport van 9 november 2011 reeds in het bezit van het hof is.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
Van de zijde van de moeder:
- op 18 oktober 2012 een brief van 16 oktober 2012 met bijlagen.
De advocaat van de grootmoeder heeft bij brief van 30 oktober 2012 medegedeeld dat de grootmoeder (wederom) afziet van de mogelijkheid tot de indiening van een verweerschrift.
De onderhavige procedure is ter sprake gekomen tijdens de mondelinge behandeling van 7 november 2012 van het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 maart 2012, welke zaak bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.108.774/01. Aangezien de beschikking van 4 juli 2012 in navolging van de beschikking van 23 maart 2012 is gegeven en de bezwaren van de moeder in de onderhavige procedure qua inhoud nagenoeg gelijk zijn aan haar bezwaren in het door de moeder op 22 juni 2012 ingediende appel zijn, met instemming van de aanwezigen, de zaken op 7 november 2012 gezamenlijk behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de grootmoeder haar advocaat;
- mevrouw E. Segaar namens de raad.
De biologische vader is niet verschenen.
De advocaat van de grootmoeder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. De aan die pleitnota gehechte stukken zijn ter zitting teruggegeven aan de advocaat van de grootmoeder, aangezien deze in strijd met het geldende procesreglement zijn overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige) vastgesteld, inhoudende dat de minderjarige bij de grootmoeder zal zijn:
- vanaf de datum van de beschikking tot 1 september 2012 één keer per maand op zaterdag van 10.00 uur tot 12.00 uur;
- vanaf 1 september 2012 tot 1 januari 2013 één keer per maand op zaterdag van 10.00 uur tot 14.00 uur en
- vanaf 1 januari 2013 één keer per maand op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de grootmoeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans subsidiair te bepalen dat omgang niet in het belang van de minderjarige is en zulks af te wijzen. Uiterst subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat als omgang moet worden opgestart omdat dit opportuun is voor de minderjarige, zulks niet onbegeleid te laten plaatsvinden maar met behulp van drs. E.A, Groenhuijsen, de door de moeder ingeschakelde deskundige, een en ander op geleide van de minderjarige.
3. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de grootmoeder en de vraag of het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige in het belang van de minderjarige is verwijst de moeder naar haar op 22 juni 2012 ingediende appel en verzoekt dat in de onderhavige procedure als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
De moeder voert daarin, kort weergegeven, het volgende aan. Primair stelt de moeder dat de grootmoeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek aangezien er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de minderjarige. Evenmin is sprake van langdurige zorg en verantwoordelijkheid over de minderjarige. De moeder heeft met de grootmoeder gedurende 22 maanden de afspraak gehad dat de grootmoeder één dag per week (op woensdag) zou oppassen maar feitelijk is er slechts een paar uur per jaar contact geweest tussen de grootmoeder en de minderjarige. Het laatste contact tussen de grootmoeder en de minderjarige dateert van eind 2007. De moeder heeft de afgesproken oppasregeling opgezegd, maar de grootmoeder is nimmer ingegaan op haar uitnodiging om de minderjarige thuis op te zoeken. Er zijn volgens de moeder geen bijkomende omstandigheden gesteld, noch aangetoond, waaruit valt af te leiden dat de grootmoeder en de minderjarige een dusdanige bijzondere band hebben, dat deze moet worden aangemerkt als een nauwe persoonlijke betrekking.
Indien de grootmoeder ontvankelijk is in hoger beroep dan stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte een (onbegeleide) omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige heeft vastgesteld wegens de weigerachtige houding van moeder.
De moeder is er van doordrongen dat de minderjarige geïnformeerd dient te worden over haar afstamming maar meent dat het direct opstarten van omgang tussen de grootmoeder en de minderjarige niet in het belang van de minderjarige is.
De moeder is zelf gestart met een traject bij een deskundige teneinde de voorlichting aan de minderjarige over haar afstamming zoveel mogelijk in goede banen te leiden. Het is de bedoeling dat de grootmoeder daar ook bij wordt betrokken. Gezien het feit dat de relatie tussen de moeder en de grootmoeder ernstig verstoord is acht de moeder een omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige op dit moment niet in het belang van de minderjarige. Indien het voor de minderjarige opportuun wordt geacht om contact te hebben met de grootmoeder dan is het voorts van belang of de familie van de vader en de moeder in staat zijn om de spanningen uit het verleden te laten rusten en om een genormaliseerde verhouding te hebben met elkaar.
Tot slot verzet de moeder zich tegen het omgangshuis als instantie om de omgangsregeling tussen de grootmoeder en de minderjarige te begeleiden, aangezien bij het omgangshuis geen specialistische kennis aanwezig is omtrent de begeleiding bij informatie over afstamming en er met name een hulptraject voor de minderjarige ontbreekt. Bovendien is het traject zoals het omgangshuis voorstelt praktisch gezien onuitvoerbaar, aangezien de moeder kostwinner is, een fulltime baan heeft en heel veel vrij moet nemen.
Ter zitting van het hof heeft de moeder gesteld dat de minderjarige inmiddels over haar afstamming is voorgelicht.
4. De advocaat van de grootmoeder heeft ter zitting verklaard dat de grootmoeder al meer dan tevreden is met het feit dat er inmiddels statusvoorlichting heeft plaatsgevonden waardoor de minderjarige in ieder geval de wetenschap heeft van haar bestaan. Voorts heeft de advocaat van de grootmoeder verklaard dat de grootmoeder beseft dat een succesvolle omgang tussen haar en de minderjarige valt of staat met de welwillendheid van de moeder en dat de grootmoeder niet voornemens is om procedures te blijven voeren teneinde een omgangsregeling te forceren. De grootmoeder legt zich neer bij het feit dat er momenteel geen omgang is en refereert zich om die reden aan het oordeel van het hof.
5. Uit het rapport van de raad komt naar voren dat er geen sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW. Volgens de raad verzet het belang van de minderjarige zich niet tegen toewijzing van het verzoek van de grootmoeder. De raad meent wel dat de omgang voorzichtig opgebouwd moet worden. De grootmoeder zou eerst kaarten naar de minderjarige kunnen sturen. De raad ziet geen beletsel in een opbouw van de omgangsregeling via het Omgangshuis.
Ter zitting heeft de raad gesteld dat het advies uit het raadsrapport met name was ingegeven vanwege het belang van de statusvoorlichting aan de minderjarige en de raad is blij dat de moeder die stap in het belang van de minderjarige heeft gezet.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, BW hebben de minderjarige en degene die in nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige.
7. Naar het oordeel van het hof zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarige. Hiertoe neemt het hof in aanmerking dat er, behoudens een oppasdag per week in de periode van medio april 2004 tot april 2006 niet tot nauwelijks contact is geweest tussen de grootmoeder en de minderjarige en dat er vanaf eind 2007 in het geheel geen contact meer is (geweest) tussen de grootmoeder en de minderjarige. Deze contacten acht het hof onvoldoende om te gevolgtrekking te maken dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van de grootmoeder met de minderjarige. De grootmoeder heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijkomende omstandigheden, waaruit blijkt dat er tussen haar en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, een band die kan worden aangemerkt als family life in de zin van artikel 8 EVRM.
8. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de grootmoeder alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige. Het vorenstaande laat echter onverlet dat het de grootmoeder vrij staat om, zoals gesteld, de minderjarige in ieder geval met haar verjaardag een kaart te sturen. Voorts acht het hof het in het belang van de minderjarige dat, indien zij dat wenst, de gelegenheid krijgt om contact te zoeken met de grootmoeder, mede gelet op haar afstamming en gezien het feit dat de grootmoeder een grote betrokkenheid op de minderjarige heeft getoond.
Het hof gaat er van uit dat de moeder haar toezegging ter zitting, dat zij op haar beurt de grootmoeder met haar verjaardag eveneens een kaart zal sturen, gestand zal doen. Hetgeen voorts nog in hoger beroep naar voren is gebracht behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende: verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar inleidend verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van de Poll en Willems, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2012.