GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 27 juni 2012
Zaaknummer : 200.105.908/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-171
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de Jeugdinrichting Avenier te Harreveld,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. F. el Makhtari te Capelle aan den IJssel,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. A.C. van Seventer.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
hierna te noemen: de vader, en
2. [belanghebbende 2],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats],
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. I. Saey te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 25 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 februari 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 29 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de minderjarige:
- op 21 mei 2012 een brief van 16 mei 2012 met bijlagen;
van de zijde van de ouders:
- op 15 mei 2012 een faxbericht van diezelfde datum.
De raad heeft bij brief van 16 mei 2012 aan het hof meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 6 juni 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- namens de minderjarige mr. G.H. Amstelveen, kantoorgenoot van mr. El Makhtari;
- namens Jeugdzorg mevrouw Y. Putter, bijgestaan door mr. Van Seventer;
- de ouders, bijgestaan door mr. B. Kizilocak, kantoorgenoot van mr. Saey.
De minderjarige is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is met ingang van 2 februari 2012 machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 30 juli 2012.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een voorziening voor gesloten jeugdzorg tot 30 juli 2012.
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, het verzoek om een gesloten uithuisplaatsing af te wijzen en te bepalen dat hij onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld.
3. De minderjarige kan zich niet verenigen met zijn uithuisplaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg en voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de minderjarige ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek heeft, althans er zijn geen recente feiten en omstandigheden aanwezig waardoor de rechtbank in alle redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen. De uitspraak van de kinderrechter is in grote mate gebaseerd op één incident in januari 2012 waarbij de minderjarige met politie/justitie in aanraking is gekomen. Zowel de minderjarige als de ouders zijn niet tegen hulpverlening van Jeugdzorg, staan ook niet negatief ten opzichte van een opname in een residentiële instelling maar zijn van mening dat de door Jeugdzorg aangegeven duidelijkheid en structuur in het kader van de ontwikkeling van de minderjarige ook in een open instelling kan worden geboden en geprobeerd moet worden. De minderjarige heeft zelf hulp gezocht bij Bureau Frontlijn, heeft vele afspraken met Bureau Frontlijn gemaakt en heeft zich voor een aantal trainingen aangemeld, zoals onder meer voor de SOVA-training. Zowel hij als zijn ouders hebben zich nimmer aan de aangeboden zorg onttrokken en zullen zich ook niet aan de aangeboden zorg onttrekken. Bovendien merkt de minderjarige op dat de uithuisplaatsing een zeer verstrekkende maatregel is die inbreuk maakt op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op respect voor het gezinsleven. Ten onrechte is niet onderzocht of plaatsing in een open setting of behandeling via het harde kerntraject tot hetzelfde resultaat kan leiden als plaatsing in een gesloten setting. Ter zitting is namens de minderjarige betoogd dat hulp weliswaar noodzakelijk is maar dat er hulp op maat moet komen. De door de kinderrechter gegeven beslissing is een te zware maatregel.
4. De ouders verenigen zich met de stellingen van de minderjarige. Zij erkennen dat de minderjarige hulp nodig heeft voor zijn problemen maar willen die problemen op hun eigen manier oplossen. De ouders zien bovendien niet in waarom de minderjarige zo ver van huis is geplaatst. Zij maken bezwaar tegen het feit dat zij door de afstand tussen de instelling waar de minderjarige verblijft en het ouderlijk huis worden beperkt in de omgang met de minderjarige. Bovendien vinden de ouders de gesloten plaatsing schadelijk voor de minderjarige.
5. Jeugdzorg stelt dat er sprake is van ernstige opvoed- en opgroeiproblemen van de minderjarige. De minderjarige is in januari 2012 in aanraking geweest met politie/justitie, heeft circa anderhalve maand in voorlopige hechtenis gezeten en hield zich met enige regelmaat op met een grote groep jongeren die bij de politie bekend is in verband met criminele activiteiten. De minderjarige laat zich gemakkelijk beïnvloeden door zijn leeftijdgenoten en heeft moeite met het accepteren van gezag. Bovendien heeft de veelheid aan hulp, die er was, niet kunnen voorkomen dat de schoolontwikkeling van de minderjarige niet voorspoedig is verlopen. Vanwege zijn gedrag op school is de minderjarige geplaatst op een zogenaamde OOVR (Onderwijs Opvang Voorziening Rijnmond) en van daaruit is hij in september 2011 op het Scheepvaart- en Transport College gestart, een reguliere VMBO opleiding. De minderjarige kwam vaak te laat en is op school incidenteel bij vechtpartijen betrokken geweest. Ook de jongerenwerker van Bureau Frontlijn heeft niet kunnen voorkomen dat de minderjarige betrokken bleef bij delicten. Jeugdzorg verwijst naar het Perspectiefplan van Avenier, waaruit blijkt dat de minderjarige op vier punten behandeling nodig heeft, welke behandeling in geslotenheid circa zes maanden zal duren. Vervolgens is verdere behandeling in een open setting geïndiceerd. Gezien de ernst van de problematiek acht Jeugdzorg behandeling in een ambulante vorm niet (meer) mogelijk. Zowel de minderjarige als de ouders bagatelliseren de ernst van de ontstane situatie. Er is in het verleden vergeefs veel hulp ingezet om de maatregel van een gesloten plaatsing te voorkomen. Jeugdzorg meent derhalve dat de beschikking van de kinderrechter in stand moet blijven.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal ontrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
7. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Zowel de minderjarige als de ouders onderkennen niet de ernst van de door Jeugdzorg geschetste problemen. Vaststaat dat de minderjarige sinds 2009 diverse keren met de politie in aanraking is geweest en dat er sprake is van ernstige gedragsproblemen. De vele hulp binnen het gezin heeft niet mogen baten. Het Perspectiefplan van Avenier, te weten een voorgestane behandeling van de minderjarige op vier punten gedurende een periode van circa zes maanden, komt het hof op dit moment voor als een noodzakelijk traject voor de minderjarige om een goede minimaal noodzakelijke ontwikkeling naar volwassenheid te realiseren. Gelet op de ernst van de gedragsproblemen en de vele hulpverlening in het verleden is het naar het oordeel van het hof niet aannemelijk dat deze problemen in een ander dan een gesloten kader kunnen worden aangepakt. Het hof weegt daarbij mee dat de minderjarige in januari 2012 is aangehouden op verdenking van medeplichtigheid aan inbraak in een woning en in een bedrijfspand, waarvoor hij anderhalve maand in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het hof weegt voorts mee dat onbetwist door Jeugdzorg is gesteld dat de minderjarige in Harreveld betrokken is geweest bij een ernstig incident waarbij hij instructies van medewerkers opzettelijk heeft genegeerd waardoor een onveilige situatie op de leefgroep is ontstaan. Het betreft ernstige incidenten in een reeks van incidenten gedurende de afgelopen jaren.
8. Het hof passeert de stelling van de ouders dat de uithuisplaatsing in een voorziening van gesloten jeugdzorg in strijd is met artikel 8 EVRM, nu deze inbreuk wordt gerechtvaardigd door de met de maatregel beoogde noodzakelijke bescherming van de belangen van de minderjarige. Het hof acht het wel in het belang van de minderjarige dat hij, indien mogelijk, dichter bij huis wordt geplaatst teneinde de ouders in de gelegenheid te stellen hem onder minder bezwaarlijke (reis)omstandigheden te kunnen bezoeken.
9. Uit het voorgaande volgt dat de plaatsing van de minderjarige in een voorziening voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk is wegens ernstige gedragsproblemen en delinquent gedrag. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, De Haan-Boerdijk en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2012.