ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6300

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.105.751/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van de Poll
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herroeping van een in kracht van gewijsde gegane beschikking op grond van bedrog

In deze zaak heeft de vrouw, verzoekster in hoger beroep, het hof verzocht om herroeping van een eerder gegeven beschikking van 26 oktober 2011, waarin de verplichting van de man tot betaling van alimentatie aan de vrouw was beëindigd. De vrouw stelt dat er sprake is van bedrog aan de zijde van de man, omdat hij onjuiste en misleidende bewijsstukken heeft ingediend. Het hof heeft de zaak op 7 september 2012 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De vrouw heeft aangevoerd dat de man fouten heeft gemaakt in het bewijsmateriaal, waaronder video-opnamen die niet de juiste personen tonen. De man heeft het verzoek van de vrouw bestreden en verzocht om afwijzing van het herzieningsverzoek.

Het hof overweegt dat herroeping van een beschikking op grond van bedrog mogelijk is, maar dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de man opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt. Het hof concludeert dat de man voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn stellingen te onderbouwen en dat er geen sprake is van een oneerlijke proceshouding. De vrouw heeft haar eigen rol in het proces en had de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Het hof wijst het verzoek van de vrouw tot herroeping af en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 24 oktober 2012
Zaaknummer : 200.105.751/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 08-2427
[verzoeker],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.H.F. Beiboer te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L. Laus te Haarlem.
PROCESVERLOOP
De vrouw heeft op 24 april 2012 een verzoekschrift ingediend, inhoudende een verzoek om herroeping op grond van artikel 390 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van de beschikking van dit hof van 26 oktober 2011, bekend onder zaaknummer 200.083.300/01.
De man heeft op 11 juni 2012 een verweerschrift, tevens houdende subsidiair zelfstandig verzoek, ingediend.
De vrouw heeft op 20 juli 2012 een verweerschrift op het subsidiair zelfstandig verzoek ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 27 augustus 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 27 augustus 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de man:
- op 30 augustus 2012 een brief van 29 augustus 2012 met bijlage;
- op 31 augustus 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 3 september 2012 een faxbericht met bijlage.
De zaak is op 7 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERDERE INSTANTIES EN VASTSTAANDE FEITEN
Bij beschikking van 27 oktober 2004 van de rechtbank Rotterdam is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw zal voldoen van € 320,- per maand.
Bij beschikking van 28 juni 2006 van de rechtbank Rotterdam is de beschikking van 27 oktober 2004 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 3 maart 2006 is bepaald op € 716,- per maand.
Bij beschikking van 26 maart 2009 heeft de rechtbank Rotterdam – voor zover thans in hoger beroep van belang – de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 1 mei 2009, is de vrouw toegelaten tot het tegenbewijs (door alle middelen rechtens) tegen de stelling dat zij sinds 3 januari 2006 samenleeft met de heer [naam partner] als waren zij gehuwd en heeft de rechtbank bepaald dat tegen deze tussenbeschikking hoger beroep kan worden ingesteld.
Bij beschikking van 3 maart 2010 heeft het hof de beschikking van 26 maart 2009, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd en de zaak voor verdere behandeling terug verwezen naar de rechtbank Rotterdam.
Bij de beschikking van 6 december 2010 heeft de rechtbank Rotterdam het verzoek van de man tot beëindiging van zijn alimentatieplicht afgewezen.
Bij beschikking van 26 oktober 2011 heeft het hof de beschikking van 6 december 2010 vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw beschikkende, vastgesteld dat de verplichting van de man tot betaling van een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw met ingang van 1 december 2007 van rechtswege is geëindigd en bepaald dat de vrouw een bedrag van € 34.291,20 ter zake van kosten onderzoekbureaus aan de man dient te vergoeden.
Bij vonnis in kort geding van 27 januari 2012 van de rechtbank Rotterdam is, voor zover thans van belang, de vrouw veroordeeld ter zake van onverschuldigd ontvangen partneralimentatie aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 35.647,24 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag van 27 januari 2012 tot de dag der algehele voldoening.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK EX ARTIKEL 390 WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
1. De vrouw verzoekt het hof de door het hof gegeven beschikking van 26 oktober 2011 te herroepen en het geding geheel, dan wel subsidiair gedeeltelijk, te heropenen, waarbij partijen de gelegenheid krijgen hun stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen overeenkomstig artikel 387 in samenhang met artikel 391 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), en nadien alsnog tot een afwijzing van het door de man ingestelde appel te beschikken, kosten rechtens.
2. De man bestrijdt het verzoek van de vrouw en verzoekt het hof:
I. het herzieningsverzoek af te wijzen;
II. niet over te gaan tot (gedeeltelijke) heropening van de zaak;
III. subsidiair: de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen een bedrag van € 4.621,66, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 juni 2012 tot de dag der algehele voldoening;
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
3. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof het door de man subsidiair ingediende zelfstandig verzoek af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van deze incidentele procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de in dezen te wijzen beschikking tot de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
4. Als grond voor haar verzoek stelt de vrouw dat er sprake is geweest van bedrog aan de zijde van de man, omdat in het bewijsmateriaal dat door de man in het geding is gebracht diverse fouten en omissies zitten. Op de video-opnamen, gemaakt door onderzoeksbureau “Couzijn Consultancy”, waarop het hof mede zijn oordeel heeft gebaseerd dat de vrouw samenwoont met [naam partner] als waren zij gehuwd, zijn niet de vrouw en haar partner te zien, doch een andere bewoonster van het flatgebouw en diens partner. Het onderzoeksbureau heeft erkend dat er fouten zijn gemaakt. Bovendien wijst de vrouw erop dat eveneens sprake is van bedrog in de zin van artikel 382 Rv indien een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen, die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. De door de man ingeschakelde onderzoeksbureaus rapporteren enkel hetgeen ten faveure van hun opdrachtgever is, door wie zij betaald worden, in casu de man. Zo wordt er van de 23 dagen video-opnamen slechts over 9 daarvan gerapporteerd. De opnamen van de overige 14 dagen zijn bewust achtergehouden, hetgeen ook bedrog oplevert. Voorts stelt de vrouw dat de man bewijs heeft achtergehouden onder meer in de vorm van de geluidsopnamen van de zogenaamde pseudo-aankoop op 7 juni 2011 die vermoedelijk een ander licht op het geheel zal laten schijnen. Daarbij is de vrouw die dag aangezet tot c.q. in verleiding gebracht om iets te doen wat zij uit eigen initiatief niet zou hebben gedaan, hetgeen in strijd is met de Regeling particuliere beveiligingorganisatie en recherchebureaus. Ook heeft de man nagelaten het onderzoeksbureau te informeren over het verblijfadres van de vrouw bij haar dochter.
De onderzoeksrapportages zijn misleidend en in een dusdanig laat stadium ingebracht, dat de man daardoor opzettelijk de bewijspositie en de verweermogelijkheden van de vrouw heeft bemoeilijkt.
5. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken. Gedurende de vele observaties zijn er wel eens fouten gemaakt, maar er is geen sprake van bedrog.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 390 Rv kan een beschikking op verzoek van de oorspronkelijk verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382 Rv, tenzij de aard van de beschikking zich hiertegen verzet. Het rechtsmiddel herroeping is een uitzondering op de regel dat procedures een einde moeten hebben en dat een eenmaal afgedane zaak niet opnieuw aan een rechter kan worden voorgelegd. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden wordt op deze regel inbreuk gemaakt, doordat een procespartij gelegenheid krijgt een beschikking, die reeds in kracht van gewijsde is gegaan, aan te tasten. De gronden voor herroeping genoemd in artikel 382 Rv zijn:
a. de beschikking berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd;
b. de beschikking berust op stukken, waarvan de valsheid na de beschikking is erkend of bij gewijsde is vastgesteld;
c. een van de partijen heeft na de beschikking stukken van beslissende aard in handen gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
7. De vrouw heeft zich beroepen op de grond bedrog. Het begrip “bedrog” dient, in overeenstemming met de literatuur, ruim te worden uitgelegd en is niet onderworpen aan beperkingen die in het overeenkomstenrecht voor de uitleg van het begrip worden aangelegd. Van bedrog is reeds sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. Dit zal zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken er door de man in de procedure bedrog is gepleegd in die zin dat hij met opzet bewijsstukken in het geding heeft gebracht waarin onwaarheden waren opgenomen, dan wel opzettelijk feiten heeft verzwegen waarvan hij verplicht was deze mede te delen. Het feit dat er in de overgelegde – omvangrijke – verslaglegging van het door de man ingeschakelde detectivebureau een aantal onvolkomenheden staan, zoals het vermelden van de naam “[naam verzoeker]” in plaats van “[naam partner]” en het mogelijk aanzien van een ander dan de vrouw als de vrouw, leidt niet tot bedrog van de man. Voorts is het ter beoordeling van de man om te beoordelen wat hij als bewijsmiddelen naar voren brengt, hetgeen hij ook heeft gedaan en de vrouw heeft naar het oordeel van het hof, voldoende gelegenheid gehad hierop te reageren.
De vrouw komt een eigen rol toe in het informeren van de rechter van de feiten en omstandigheden ter weerlegging van de stellingen van de man en ter ondersteuning van haar weerspreking daarvan. Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een oneerlijke of bedrieglijke proceshouding van de man door het adstrueren van zijn stelling dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd door middel van het overleggen van onderzoeksrapportages over diverse observaties. Het feit dat daarin niet is opgenomen dat de vrouw onder meer ook de sportschool bezocht en naar haar dochter ging, levert geen bedrog op. Dit zijn immers geen feiten en omstandigheden die bijdragen tot het onderbouwen van de stelling van de man, dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd en die deze stelling ook niet weerleggen.
8. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om de beschikking van het hof ’s-Gravenhage van 26 oktober 2011 te herroepen. Het verzoek daartoe van de vrouw zal dan ook worden verworpen. Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure.
9. Het hof begrijpt het door de man als subsidiair gedaan verzoek aldus dat het betreft de kosten van de man in het geval de zaak heropend wordt, hetgeen niet het geval is, zodat het hof dit verzoek zal afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw tot herroeping van de beschikking van het hof ’s-Gravenhage van 26 oktober 2011 af;
compenseert de proceskosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van de Poll en Breederveld, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2012.