ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6329

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.099.486
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. Zander
  • J. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en adoptie van een minderjarige naar Nederlands recht na Braziliaanse adoptieprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een Braziliaanse adoptie en de mogelijkheid van adoptie naar Nederlands recht. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een adoptieprocedure in Brazilië doorlopen, maar de rechtbank had de erkenning van deze adoptie geweigerd. De vrouw en haar echtgenoot, de man, hebben samen met de minderjarige, die al geruime tijd bij hen verbleef, een verzoek ingediend om de adoptie naar Nederlands recht uit te spreken. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. Het hof oordeelde dat de vrouw niet op de juiste wijze had gehandeld in de Braziliaanse adoptieprocedure, maar dat de belangen van de minderjarige, die al twee jaar bij de vrouw en de man verbleef, zwaarder wogen. Het hof heeft vastgesteld dat de biologische ouders van de minderjarige hun toestemming voor de adoptie hadden verleend en dat de vrouw en de man aan de voorwaarden voor adoptie voldeden. Gezien de hechting van de minderjarige aan de vrouw en de man, en de stabiliteit die zij hem boden, heeft het hof besloten om de adoptie naar Nederlands recht toe te wijzen. De rechtbank had eerder de erkenning van de Braziliaanse adoptie geweigerd, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de adoptie uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 14 november 2012
Zaaknummer : 200.099.486/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 11-133 en 11-104
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland te Spijkenisse.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg;
2. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man.
Op grond van het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
het Ressortsparket van het Openbaar Ministerie in het ressort ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: het openbaar ministerie.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn beschikking van 5 september 2012, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de zaak tot 29 september 2012 pro forma aangehouden teneinde het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen te reageren op het ter zitting van
23 augustus 2012 gewijzigde verzoek van de vrouw. De advocaat van de vrouw heeft dit gewijzigde verzoek bevestigd bij brief van 24 augustus 2012.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vrouw verzoekt thans subsidiair, tezamen met de man, de adoptie van de minderjarige door de vrouw en de man naar Nederlands recht uit te spreken. Voorts stelt zij dat de door verzoekers gewenste naam van de minderjarige na een eventuele inwilliging van het subsidiaire verzoek zal zijn: [minderjarige]. Namens de raad is ter zitting verklaard dat de raad geen bezwaar van processuele aard heeft tegen de wijziging van het subsidiaire verzoek. Van de zijde van het openbaar ministerie is geen reactie bij het hof ingekomen.
2. De vrouw heeft de volgende gronden voor haar primaire verzoek in hoger beroep aangevoerd.
- Ten onrechte heeft de rechtbank getwijfeld aan de goede trouw van de vrouw bij het doorlopen van de Braziliaanse adoptieprocedure.
- De vrouw heeft in de Braziliaanse adoptieprocedure niet bewust onjuiste informatie verstrekt en/of niet bewust juiste en volledige informatie verzwegen teneinde de adoptie van de minderjarige mogelijk te maken.
- De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat gebleken is van bezwaren als bedoeld in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a en c van de WCAd en dat de Braziliaanse rechter door toedoen van de vrouw de belangen van de minderjarige niet volledig en juist heeft kunnen wegen.
- De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de opneming van de minderjarige in het gezin van de vrouw en de man niet volgens de Nederlandse wet- en regelgeving heeft plaatsgevonden, omdat een beginseltoestemming als bedoeld in artikel 2 van de Wobka ontbreekt en dat het beroep op artikel 7 WCAd reeds om die reden faalt.
- Ten onrechte heeft de rechtbank geconcludeerd dat een erkenning van de adoptie ook naar (het commune internationaal privaatrecht en) een analoge toepassing van de WCAd achterwege dient te blijven en dat er onder de gegeven omstandigheden noch in artikel 10 van de Wobka noch in het door het IVRK tot uitgangspunt genomen belang van het kind, aanleiding wordt gevonden aan de vereiste beginseltoestemming voorbij te gaan en de adoptie alsnog te erkennen, maar dat integendeel het belang van de minderjarige op voorhand juist vergde dat een volledige beoordeling zou worden gemaakt, zowel door de Braziliaanse autoriteiten voorafgaand aan de adoptie als door de Nederlandse autoriteiten voorafgaand aan de overbrenging van de minderjarige naar Nederland. Ten onrechte overwoog de rechtbank dat de vrouw wist welke procedures en de daaraan te stellen eisen golden, maar dat zij deze bewust heeft gemanipuleerd of niet heeft gevolgd.
- Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de raad terecht heeft gesteld dat de vrouw onaanvaardbare risico’s heeft genomen door de minderjarige bloot te stellen aan onzekerheden inzake zijn huidige- en toekomstige verblijfplaats en status, hetgeen voor zijn ontwikkeling schadelijke gevolgen zal hebben. Ten onrechte meent de rechtbank dat deze risico’s zich ook al in zijn gedrag hebben geopenbaard.
- Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat voor zover de beslissing om de Braziliaanse adoptie niet te erkennen voor de minderjarige een probleem in vreemdelingrechtelijke zin oplevert, dat een probleem betreft dat de vrouw welbewust in het leven heeft geroepen en in strijd met de belangen van de minderjarige heeft aanvaard. Verder heeft de rechtbank overwogen dat geenszins vaststaat dat de minderjarige Nederland moet verlaten.
3. Namens het openbaar ministerie zijn in het verweerschrift op het hoger beroep van de vrouw de volgende standpunten naar voren gebracht. Vooropgesteld wordt dat de procedure draait om het belang van de minderjarige. Niet alleen in dat kader is het van belang om na te gaan of de procedure volgens de daarvoor geldende regels is verlopen, ook de interstatelijke relatie tussen Nederland en Brazilië verplicht ons ertoe, gelet op het bestaan van gerede twijfel aan de goede trouw van de vrouw, om bij de Braziliaanse autoriteiten te verifiëren of de procedure volgens de regels is verlopen en of de procedure tot een soortgelijk resultaat had geleid indien zij op de hoogte waren geweest van alle omstandigheden van dit geval. Het gaat daarbij met name om de omstandigheden dat de vrouw in Nederland gehuwd is en de intentie had om de minderjarige mee te nemen naar Nederland. Primair dient de behandeling van het verzoek te worden aangehouden teneinde nader onderzoek in te stellen bij de Braziliaanse autoriteiten omtrent de adoptieprocedure van de minderjarige. Subsidiair dienen de grieven van de vrouw ongegrond te worden verklaard en de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, aldus het openbaar ministerie.
Verklaring voor recht met betrekking tot de erkenning van de Braziliaanse adoptie
4. Met betrekking tot het primaire verzoek van de vrouw, om - op de voet van artikel 1: 26 Burgerlijk Wetboek (BW) - voor recht te verklaren dat de beslissing van 17 juni 2010, waarbij de rechtbank van het Arrondissement Tangara te Brazilië het op 25 februari 2010 door de vrouw gedane verzoek tot adoptie van de minderjarige heeft ingewilligd en de adoptie heeft uitgesproken, wordt erkend, overweegt het hof als volgt.
5. Het Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie van 29 mei 1993, Trb. 1996, 94 (Haags Adoptieverdrag 1993) is op de onderhavige adoptie van toepassing, nu het gaat om een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een Verdragsluitende Staat (Staat van herkomst) had en naar een andere Verdragsluitende Staat (Staat van opvang) zou worden overgebracht na een adoptie in de Staat van herkomst door een persoon van wie de gewone verblijfplaats zich in de Staat van opvang bevond. Aldus zijn ook de Uitvoeringswet Adoptieverdrag 1993 en de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen ter adoptie (Wobka) van toepassing.
6. Op 17 juni 2010 heeft de rechtbank in het arrondissement Tangará, Brazilië, het verzoek van de vrouw tot toestemming voor de adoptie toegewezen. Blijkens de aanhef van de uitspraak betreft het een nationale adoptie. Vast staat ook dat de vrouw niet beschikt over een beginseltoestemming van de minister van Justitie als bedoeld in de Wobka, ingevolge artikel 5 Uitvoeringswet Adoptieverdrag 1993 vereist. Op grond hiervan is sprake van een adoptie die niet conform de regels van het te dezen toepasselijke Haags Adoptievedrag 1993, de Uitvoeringswet Adoptieverdrag 1993 en de Wobka heeft plaatsgevonden. Een erkenning van de adoptie op grond van artikel 23 van dit verdrag is derhalve uitgesloten.
7. Vervolgens rijst de vraag of de erkenning van de in Brazilië uitgesproken adoptie op andere gronden mogelijk is. Dit dient te worden bezien aan de hand van de bepalingen van titel 6 van boek 10 van het Burgerlijk Wetboek, nu het een na 1 januari 2004 in het buitenland tot stand gekomen adoptie betreft. Ingevolge het bepaalde in artikel 10: 109 eerste lid BW wordt een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, erkend indien de bepalingen van de Wobka in acht zijn genomen, de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en de erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 108 lid 2 of lid 3 van dit Boek, zou worden onthouden. In artikel 10:109 tweede lid BW is bepaald dat een adoptie slechts wordt erkend indien de rechter heeft vastgesteld dat aan de in het eerste lid van artikel 10:109 BW genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan.
Het hof is van oordeel dat, reeds omdat de bepalingen van de Wobka niet in acht zijn genomen, een erkenning van de adoptie op de voet van artikel 10:109 BW niet mogelijk is.
8. De rechtbank heeft dan ook terecht een erkenning aan de beslissing van de rechtbank in Brazilie van 17 juni 2010 onthouden. Het primaire verzoek in hoger beroep zal daarom worden afgewezen.
Adoptie naar Nederlands recht; het subsidiaire verzoek
9. Het hof komt op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot het adoptieverzoek van de vrouw en de man rechtsmacht toe. Op grond van artikel 10:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
10. De vrouw en de man hebben ten aanzien van het subsidiaire (gewijzigde) verzoek het volgende aangevoerd:
- Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet aanwezig zijn van een beginseltoestemming en het gebrek aan goede trouw bij de vrouw op gronden zoals weergegeven bij de overwegingen die hebben geleid tot afwijzing van het verzoek tot erkenning van de Braziliaanse adoptie, ook in de weg staan aan een toewijzing van het subsidiaire verzoek tot adoptie van de minderjarige naar Nederlands recht. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat om dezelfde redenen als met betrekking tot de erkenning niet aan het formele vereiste van de beginseltoestemming voorbij kan worden gegaan.
Met betrekking tot de strijd met artikel 8 EVRM:
- Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van de vrouw op artikel 8 EVRM met betrekking tot het primaire en subsidiaire verzoek reeds faalt omdat gesteld noch gebleken is dat een afwijzende beslissing van de rechtbank een scheiding tussen de vrouw en de minderjarige tot gevolg heeft.
Met betrekking tot de vaststelling van de geboortegegevens van de minderjarige:
- Ten onrechte heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om de ambtenaar te gelasten de gewijzigde Braziliaanse geboorteakte in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand afgewezen en bepaald dat zulks tot gevolg heeft dat de naamswijziging evenmin kan worden erkend. Ten onrechte heeft de rechtbank de geboortegegevens van de minderjarige aldus vastgesteld dat de geslachtsnaam en de voornamen van de minderjarige worden doorgehaald en worden vervangen door zijn oorspronkelijke geslachtsnaam “[geslachtsnaam]” en voornamen “[voornamen]” en bepaald dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de persoonsregisters in de gemeentelijke basisadministratie aldus dient te wijzigen.
Met betrekking tot de voogdij: voor zover het hof het beroep van de vrouw afwijst dan wel ongegrond verklaart, refereert de vrouw zich aan de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de voogdij.
10. De raad beschouwt het overtreden van de Nederlandse wet- en regelgeving als zeer ernstig, met name omdat er onaanvaardbare risico’s worden genomen ten aanzien van de minderjarige door hem bloot te stellen aan onzekerheden inzake zijn huidige en toekomstige verblijfplaats en status. Desondanks is de raad van mening dat het belang van de minderjarige het meest is gediend bij een voortzetting van zijn verblijf in het gezin van de man en de vrouw. Gelet op de feiten en omstandigheden in deze specifieke situatie is de raad van oordeel dat het in het belang is van de minderjarige dat de man en de vrouw met de voogdij over hem worden belast.
11. Voor het standpunt van het Openbaar Ministerie wordt verwezen naar het onder 3 weergegeven standpunt.
12. Jeugdzorg heeft medegedeeld geen verweer te voeren omdat zij meent geen belanghebbende meer te zijn, nu de ouders door de rechtbank met de voogdij over de minderjarige zijn belast. Jeugdzorg heeft voorts gesteld dat – in de periode dat Jeugdzorg de voorlopige voordij uitoefende - de vrouw en de man goed oog hadden voor de belangen van de minderjarige en zij hem steeds de zorg hebben geboden die hij behoeft. De vrouw en de man hebben deskundige hulp gezocht voor zichzelf en voor de minderjarige. Zij hebben aandacht voor de roots, identiteitsontwikkeling, lichamelijke ontwikkeling, specifieke medische zorg en mogelijke hechtingsproblematiek die te verwachten is in de toekomst van de minderjarige.
13. Beoordeeld dient te worden of wordt voldaan aan de gronden en voorwaarden voor adoptie zoals bedoeld in de artikelen 1:227 en 228 BW. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De vrouw en de man zijn in 2007 getrouwd en hebben ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar samengeleefd. De biologische ouders zijn voorgelicht over de definitieve gevolgen van de adoptie en hebben ten overstaan van de Braziliaanse rechter hun toestemming voor de adoptie verleend. Zowel de vrouw als de man is ten minste achttien jaren ouder dan de minderjarige. Zij hebben inmiddels meer dan een jaar de minderjarige tezamen verzorgd en opgevoed. De biologische ouders zijn niet langer belast met het gezag over de minderjarige.
14. Voorts acht het hof de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarige. De minderjarige verbleef ten tijde van de toestemming tot adoptie door de vrouw al twee jaren bij de ouders van de vrouw. Gebleken is dat de minderjarige sinds zijn geboorte en thans niets van zijn biologische ouders te verwachten heeft, dan wel in de toekomst zal hebben te verwachten. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de afstand van de minderjarige door de biologische ouders op een naar Braziliaans recht behoorlijke en juridisch correcte wijze heeft plaatsgevonden. Ook in het kader van deze procedure zijn de biologische ouders opgeroepen, doch zij hebben hieraan geen gevolg gegeven. Ten slotte acht het hof het van belang dat de minderjarige gehecht is aan de vrouw en de man en hen als zijn ouders beschouwt, dat hij zich binnen het gezin voorspoedig ontwikkelt en de voorlichting over zijn afkomst en de hulpverlening krijgt die hij nodig heeft. De voortdurende onzekerheid over de verblijfsstatus van de minderjarige die een zware wissel trekt op de vrouw en de man, is niet in het belang van de minderjarige. Een daar mogelijk uit voortvloeiende terugkeer van de minderjarige naar [land] zou wederom een ingrijpende verandering voor hem inhouden, terwijl hij is gebaat bij stabiliteit en rust. Dit wordt bevestigd door de behandelend psycholoog van de minderjarige, van wie een verklaring is overgelegd.
Alhoewel – terecht – zwaar wordt getild aan het feit dat de vrouw en de man niet de juiste procedure hebben gevolgd voor de adoptie, kan dit, gelet op de belangen van de minderjarige die de eerste overweging moeten vormen, mede gezien hetgeen de raad en jeugdzorg hebben opgemerkt over de situatie bij de man en de vrouw en hun opvoedkundige capaciteiten, niet aan toewijzing van het verzoek tot het uitspreken van een adoptie naar Nederlands recht in de weg staan.
Het subsidiaire verzoek van de vrouw en de man zal derhalve worden toegewezen.
Naam
15. Ingevolge artikel 5 van de Rijkswet op het Nederlanderschap verkrijgt een kind dat in Nederland wordt geadopteerd de Nederlandse nationaliteit indien het op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig is en ten minste een van de adoptiefouders op die dag Nederlander is. Gelet daarop zal de minderjarige door de adoptie de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Alsdan is het Nederlandse namenrecht van toepassing ingevolge het bepaalde in artikel 10:20 BW.
16. Op 17 juni 2010 is te [plaats], [land], de geboorteakte van de minderjarige gewijzigd. Uit de gewijzigde akte blijkt dat de minderjarige op genoemde datum in [land] in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven als [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats]. De wijziging vloeit voort uit een rechterlijke beslissing. Niet gebleken is dat deze akte niet overeenkomstige de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. Voorts stelt het hof vast dat deze akte een overeenkomstige uitwerking heeft als de in artikel 25c BW bedoelde beschikkingen en dat de Nederlandse openbare orde zich niet verzet tegen inschrijving van deze akte in de Nederlandse openbare registers. Weliswaar vermeldt deze akte niet de oorspronkelijke geboortegegevens van de minderjarige, maar de akte vloeit voort uit een adoptiebeslissing.van de Braziliaanse rechter, die door middel van een zorgvuldige rechtsgang tot stand is gekomen en in [land] gelding heeft. Dat deze beslissing in Nederland niet wordt erkend maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande leent genoemde akte zich voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage ingevolge artikel 25g, tweede lid BW, juncto artikel 25 BW. Het hof zal aldus gelasten.
17. Het hof stelt vast dat de voornamen van de minderjarige in de hiervoor bedoelde Braziliaanse akte overeenkomen met de voornamen die de man en de vrouw na de adoptie in Nederland voor de minderjarige wensen. Ingevolge artikel 1:5 derde lid BW verkrijgt een kind, dat door adoptie in familierechtelijke betrekking komt te staan tot adoptanten van verschillend geslacht, die met elkaar zijn gehuwd, de geslachtsnaam van de vader, tenzij de adoptanten ter gelegenheid van de adoptie verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de moeder zal hebben. De wet voorziet niet in de verkrijging van de geslachtsnamen van de beide ouders. Nu het in ieder geval de bedoeling van de man en de vrouw is dat de minderjarige de geslachtsnaam van de vrouw zal verkrijgen en de minderjarige reeds met die geslachtsnaam in Brazilie is geregistreerd, zal het hof bepalen dat de minderjarige de geslachtsnaam van de moeder zal verkrijgen.
18. Het hof zal de ambtenaar van de Burgerlijke Stand gelasten een latere vermelding van de adoptie toe te voegen aan de daarvoor in aanmerking komende akte. Nu het aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand is opgedragen om de gegevens die van belang zijn voor de bijhouding van de basisadministratie ter kennis te brengen van het college van burgemeester en wethouders van zijn gemeente, welk college dit vervolgens dient door te geven aan het college van burgemeester en wethouders van de andere gemeente, heeft de vrouw geen belang bij haar verzoek te gelasten om het persoonsregister van de gemeente Rotterdam ongewijzigd te laten. Dit verzoek zal worden afgewezen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek tot adoptie is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
spreekt uit de adoptie van de minderjarige van het mannelijk geslacht [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], [land], door: [verzoeker], geboren [geboortedatum] 1969 te [plaats], [land] en [belanghebbende], geboren [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats];
gelast de inschrijving van de op 17 juni 2010 te [plaats], [land], in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven geboorteakte van voornoemde minderjarige in de daartoe bestemde registers van de Burgerlijke Stand te ‘s-Gravenhage;
gelast de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Gravenhage een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze uitspraak – indien deze in kracht van gewijsde is gegaan – mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te ‘s-Gravenhage;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Zander en Mink, bijgestaan door
mr. Van Waning als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2012.