GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 december 2012
Zaaknummers : 200.110.364/01 en 200.110.368/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-6990
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.A. Kazzaz-de Hoog te 's-Gravenhage,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.D. Sint Nicolaas te 's-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 23 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 april 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 5 september 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 24 juli een brief van 21 juli 2012 met bijlagen;
- op 1 augustus 2012 een brief van 31 juli 2012 met bijlagen;
- op 8 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
op 8 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 19 oktober 2012 mondeling behandeld ten overstaan van mr. Labohm, raadsheer-commissaris.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is - voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 705,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Voorts is bepaald en dat ieder van partijen de helft van de gezamenlijke schuld bij ING zal dragen, met dien verstande dat de man zorg draagt voor de maandelijkse aflossing op deze schuld en de vrouw de helft van het af te lossen bedrag aan de man voldoet.
Vastgesteld is dat partijen op grond van de huwelijkse voorwaarden niets meer van elkaar te
vorderen hebben.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) en de draagplicht ten aanzien van de aflossing op het krediet bij de ING.
2. De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen de bestreden beschikking voor zover daarbij aan de man een alimentatieverplichting jegens de vrouw is opgelegd en voor zover daarbij is bepaald dat ieder der partijen de helft van de schuld bij de ING zal dragen, en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man aan de vrouw geen alimentatie verschuldigd zal zijn en dat de schuld bij de ING volledig aan de vrouw wordt toegescheiden, kosten rechtens.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt om uitvoerbaar bij voorraad de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het beroep van de man af te wijzen. Kosten rechtens.
4. De man stelt zich in zijn eerste grief op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden heeft overwogen dat de man alimentatieplichtig is jegens de vrouw. Volgens de man heeft de vrouw ernstig nalatig en kwetsend wangedrag vertoond tijdens het huwelijk. Zij heeft onder andere valsheid in geschrifte gepleegd door de handtekening van de man te vervalsen op een aanvraag doorlopend krediet van de ING. De man kwam daar pas laat achter omdat de vrouw de financiën van partijen deed.
5. De vrouw betwist het door de man gestelde. Zij stelt dat zij gedurende een groot gedeelte van het vijfendertigjarige huwelijk van partijen geleden heeft onder het dominante gedrag van en de man en dat zij geestelijk door hem is mishandeld. Zo heeft de man in zijn verweerschrift in eerste aanleg onder meer gesteld dat de vrouw haar huishoudelijke taken niet zou hebben verricht. Zelfs indien er enige waarheid zou schuilen in hetgeen de man over de vrouw stelt, dan is dat onvoldoende om te komen tot afwijzing dan wel matiging van de partneralimentatie.
6. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de lange duur van het huwelijk van partijen is een grote mate van lotsverbondenheid tussen hen ontstaan. Ook al zou de vrouw zonder medewerking of medeweten van de man gelden hebben opgenomen, dan is dat onvoldoende om de ingrijpende maatregel van matiging van de partneralimentatie te rechtvaardigen. Ditzelfde geldt voor de andere argumenten - ook alle in onderlinge samenhang bezien - die de man ten behoeve van matiging heeft aangevoerd. Zijn grief treft derhalve geen doel. Het hof merkt hierbij nog op dat op grond van artikel 1:81 BW de man evenzeer gehouden is om zo nodig huishoudelijke taken te verrichten.
7. In zijn tweede grief klaagt de man dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden heeft aangenomen dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende alimentatie omdat haar eigen inkomsten en verdiencapaciteiten onvoldoende zouden zijn om in eigen levensonderhoud te voorzien. Volgens de man is wat de vrouw heeft verteld omtrent haar inkomsten en huidige verdiencapaciteiten bezijden de waarheid. De man biedt bewijs aan van de werkzaamheden van de vrouw waarmee zij een inkomen verwierf en nog steeds kan verwerven. De derde grief van de man richt zich eveneens tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw behoeftig is. Volgens de man wijst het gokgedrag van de vrouw op inkomsten en kan de vrouw door middel van het gokken aanvullend in haar eigen levensonderhoud voorzien. De man biedt bewijs aan van zijn stelling dat de vrouw nog steeds actief gokt.
8. De vrouw betwist het door de man gestelde. Zij heeft bij geen van de personen die de man ter onderbouwing van zijn stelling noemt (zwart) gewerkt. De vrouw legt hieromtrent een verklaring over van een van deze personen. De vrouw stelt dat zij naast een bijstandsuitkering van € 511,20 per maand geen inkomen uit werk heeft en dat zij - gelet op haar psychische gesteldheid en haar leeftijd van 58 jaar - ook niet in staat is op korte termijn een baan te vinden om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, hoewel zij wel solliciteert. De vrouw ontkent dat bij haar sprake zou zijn van een gokverslaving, zoals de man stelt. De man onderbouwt zijn stellingen inzake het gokken niet, aldus de vrouw.
9. Het hof overweegt als volgt. Mogelijk heeft de vrouw in het verleden ‘zwart’ gewerkt. Echter, vaststaat dat de vrouw thans een bijstandsuitkering heeft en dat daarop niet wordt gekort. Het hof ziet daarom geen reden om aan te nemen dat de mogelijkheid bestaat dat de vrouw thans nog werkzaamheden verricht of activiteiten ontplooit waaruit zij inkomsten ontvangt. Gelet op de leeftijd en werkervaring van de vrouw ziet het hof voorts geen aanleiding uit te gaan van een hogere verdiencapaciteit van de vrouw. Het hof acht voorts genoegzaam gebleken dat de vrouw wel probeert werk te vinden. Gelet op dit alles heeft de vrouw derhalve behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd. Gezien het vorenstaande gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod van de man.
10. In zijn vierde tevens laatste grief komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat ieder van partijen de helft van de schuld uit hoofde van het doorlopend krediet aan de ING voor zijn/haar rekening dient te nemen. Volgens de man is voormelde schuld uitsluitend door de vrouw aangegaan en dient deze door haar te worden afgelost.
11. De vrouw stelt dat partijen destijds gezamenlijk hebben getekend voor het doorlopend krediet. Deze gelden zijn aangewend voor de gezamenlijke huishouding, aangezien de man toentertijd werkloos was en de vaste lasten gewoon doorliepen. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat de lening onder meer is gebruikt om de loonbelasting van de man te voldoen.
12. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat er op 29 oktober 1999 een lening is aangegaan bij de ING-bank waaruit in beginsel volgt dat partijen die hoofdelijk zijn aangegaan conform artikel 6: 10 BW. De leensom is gestort op een gemeenschappelijke rekening hetgeen impliceert dat beide partijen gerechtigd zijn met betrekking tot dat saldo. De vrouw stelt dat de gelden zijn aangewend ter dekking van de kosten van de huishouding, waaronder de door de man verschuldigde loonbelasting. Zijdens de man is ter terechtzitting gesteld dat de geleende gelden zijn uitgegeven aan “de gokverslaving” van de vrouw, hetgeen door de vrouw wordt weersproken. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan in redelijkheid kan worden vastgesteld of de vrouw gokverslaafd is, dan wel dat daaruit een bewijsvermoeden kan worden geconcludeerd. Als de vrouw tijdens het huwelijk per computer goksites bezocht en daar speelde, impliceert dit niet dat er sprake is van een verslaving. Kosten van vertier en ontspanning zijn ook aan te merken als kosten van de huishouding. De vrouw heeft ter zitting genoegzaam toegelicht dat de geleende gelden zijn gebruikt voor de betaling van kosten van de huishouding. Het hof is derhalve van oordeel dat de schuld bij de ING-bank door beide partijen moet worden gedragen.
13. Ter zitting is het hof gebleken dat de man de financiën van het gezin volledig heeft overgelaten aan de vrouw. De vrouw droeg er zorg voor dat ook de door de man verschuldigde belastingen werden betaald. Niet is gebleken dat de man geen inzage kon of mocht hebben in het financiële beheer van de vrouw met betrekking tot de kosten van het gezinsleven. Gezien de feitelijke gang van zaken tussen partijen gedurende een zeer lange periode in hun huwelijk en de datum waarop de geldleningsovereenkomst is aangegaan, namelijk reeds op 29 oktober 1999 bij toen nog de Postbank NV, thans ING bank, moet het ervoor worden gehouden dat de man in ieder geval achteraf alsnog moet hebben ingestemd met het sluiten van de onderhavige overeenkomst. Het hof zal de man dan ook niet toelaten tot het hem aangeboden bewijs met betrekking tot de handtekeningen in de kredietovereenkomst, zoals zijdens de man ter terechtzitting is geopperd.
14. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
15. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Zwagemaker, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2012.