ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6653

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.110.218/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Zander
  • Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie na echtscheiding met terugval in inkomen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinder- en partneralimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had de bestreden beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 april 2012 aangevochten, waarin de alimentatieverplichtingen van de man op nihil waren gesteld. De man, verweerder in hoger beroep, had zijn inkomen aanzienlijk verminderd na zijn uittreding als vennoot van een vennootschap onder firma, wat leidde tot een geschil over de draagkracht voor alimentatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2012 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 24 juli 2012 is ingeschreven en dat er drie minderjarige kinderen zijn, waarvan de behoefte aan kinderalimentatie door de vrouw is gesteld op € 400,- per kind per maand. De man betwistte zijn draagkracht en stelde dat hij sinds 1 oktober 2012 werkloos was en een WW-uitkering ontving. Het hof heeft de financiële situatie van de man beoordeeld, rekening houdend met zijn inkomen, lasten en de bijstandsnorm voor alleenstaanden. Het hof concludeerde dat de man in de periode van 24 juli 2012 tot 1 oktober 2012 onvoldoende draagkracht had om enige kinderalimentatie te voldoen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de verzoeken van de vrouw tot kinderalimentatie en partneralimentatie afgewezen, omdat de man geen draagkracht had om aan deze verplichtingen te voldoen. De beslissing is genomen met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de financiële situatie van de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 december 2012
Zaaknummer : 200.110.218/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-7546
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Spek te 's-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 19 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 april 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 5 september 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 12 oktober 2012 een brief van 10 oktober 2012 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 29 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 8 november 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] heeft geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om schriftelijk zijn mening kenbaar te maken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang:
• de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 23 april 2012 op nihil gesteld;
• de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op nihil gesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat partijen met elkaar zijn gehuwd op
[trouwdatum] 1993 te [plaats] en uit dit huwelijk de volgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
• [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
• [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], en
• [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats].
Voorts is in hoger beroep vast komen te staan dat:
- de minderjarige [minderjarige 1] sinds september 2012 bij de man verblijft;
- de echtscheiding op 24 juli 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3], hierna ook kinderalimentatie, en
- de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die ziet op de kinder- en partneralimentatie en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de man met ingang van de inschrijving van de echtscheiding een bedrag van € 400,- per kind per maand aan de vrouw dient te voldoen, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, telkens bij vooruitbetaling, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen;
- te bepalen dat de man een bijdrage van € 381,34 aan partneralimentatie aan de vrouw dient te voldoen, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Kinderalimentatie
Behoefte minderjarigen
4. De behoefte van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan kinderalimentatie van € 300,- per maand per kind staat in hoger beroep als onweersproken vast.
Draagkracht man
Inkomen
5. De vrouw is van mening dat bij de berekening van de draagkracht van de man uit dient te worden gegaan van een inkomen van € 45.146,- per jaar, omdat het gezin deze bedragen ten tijde van het huwelijk tot zijn beschikking had en op basis van deze inkomsten heeft geleefd. Dat de man thans minder inkomsten geniet, is volgens de vrouw te wijten aan het feit dat hij zelf is uitgetreden als vennoot van de vennootschap onder firma [bedrijfsnaam] en akkoord is gegaan met de ontbindingsovereenkomst. De man wist of had behoren te begrijpen dat hij hiermee de vrouw en de minderjarigen benadeelde. Verder wijst de vrouw erop dat de man – terwijl hij onenigheid had met de andere vennoten over de wijze waarop de werkzaamheden zouden moeten worden uitgevoerd – weer in dienst is getreden bij zijn voormalige eigen bedrijf. Tot slot betwist de vrouw dat de man nog steeds onder behandeling is voor zijn alcoholproblematiek, waardoor hij niet in staat is meer inkomen te kunnen verwerven. Ook de economische crisis is geen reden om niet meer inkomen te kunnen genereren, aldus de vrouw.
6. De man stelt zich op het standpunt dat het initiatief ten aanzien van de uittreding van de man als vennoot van de vennootschap onder firma [bedrijfsnaam] bij de andere vennoten lag. Dat hij de vrouw door zijn uittreding uit de vennootschap heeft benadeeld, wordt door hem betwist. Verder heeft de man ter zitting van het hof nog verklaard dat hij per 1 oktober 2012 werkloos is geraakt en thans een WW-uitkering ontvangt. Volgens de man kan niet worden uitgegaan van een fictief inkomen, omdat hij – mede gelet op zijn opleidingsniveau – geen hoog inkomen zal kunnen verwerven.
7. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij moet worden geacht zich redelijkerwijs te kunnen verwerven. Of een vermindering van inkomsten buiten beschouwing moet blijven, zal in de eerste plaats ervan afhangen of de onderhoudsplichtige redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te verwerven en of dit ook van hem kan worden gevergd. Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval. Hoewel het inkomen van de man door zijn uittreden uit de vennootschap in april 2011 aanzienlijk is verminderd en hem dit deels valt te verwijten, kan naar het oordeel van het hof niet van hem worden verwacht dat hij in de naaste toekomst redelijkerwijs hetzelfde inkomen zal kunnen verwerven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man – gelet op zijn opleidingsniveau en de economische situatie – zijn oorspronkelijke inkomen uit onderneming slechts heeft kunnen verwerven dankzij de familiebanden tussen hem en de andere vennoten. Het hof is derhalve van oordeel dat het niet realistisch is om te verwachten dat het inkomen van de man weer op het oorspronkelijke niveau zal komen te liggen. Dat de man geen inspanningen verricht om een nieuwe baan te verkrijgen, zoals de vrouw stelt, acht het hof niet aannemelijk. De man ontvangt vanaf 1 oktober 2012 een WW-uitkering en hij dient derhalve, onder toeziend oog van het UWV, naar betaald werk te solliciteren.
8. Onder deze omstandigheden acht het hof het redelijk om bij de berekening van de draagkracht van de man in de periode van 24 juli 2012 tot 1 oktober 2012 uit te gaan van een inkomen – zoals blijkt uit de door de man overgelegde salarisspecificaties over de maanden juni, juli en augustus 2012 – van € 1.446,- (exclusief vakantiegeld) per maand. Het hof houdt daarbij rekening met de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage zorgverzekering van € 102,- per maand, alsmede met de alleenstaande ouderkorting, de arbeidskorting en de algemene heffingskorting.
Vanaf 1 oktober 2012 acht het hof het redelijk om uit te gaan van een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Lasten
9. Daarnaast zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man - evenals de rechtbank deed - rekening houden met de volgende maandelijkse lasten:
- de huur van € 549,-, te verminderen met de ontvangen huurtoeslag van € 150-;
- de premie zorgverzekering van € 108,-, te verminderen met de ontvangen zorgtoeslag van € 61,-;
- verplicht eigen risico zorgverzekering van € 18,-.
10. Het hof houdt geen rekening met de door de man opgevoerde premie uitvaartverzekering van € 15,- per maand, omdat deze kosten geen voorrang genieten boven de kinderalimentatie.
11. Verder zal het hof rekening houden met de schuld van € 330,- per maand aan de belastingdienst, nu de man voldoende heeft onderbouwd dat deze schuld feitelijk bestaat en het vaste rechtspraak is dat bij de bepaling van de draagkracht in beginsel rekening wordt gehouden met alle schulden van de onderhoudsplichtige.
12. Tot slot houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.
13. Uit het voorgaande volgt dat de man in de periode van 24 juli 2012 tot en met 1 oktober 2012 onvoldoende draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te kunnen voldoen.
14. Nu het inkomen van de man vanaf 1 oktober 2012 – de ingangsdatum van zijn WW-uitkering – niet hoger zal zijn dan in de voorliggende periode en evenmin gebleken is dat de lasten van de man lager zullen zijn, is het hof van oordeel dat de man ook vanaf 1 oktober 2012 geen draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te betalen.
Partneralimentatie
15. De draagkracht van de man laat geen ruimte voor de betaling van partneralimentatie. De behoefte van de vrouw behoeft tegen die achtergrond dan ook geen bespreking meer.
16. Nu het een eerste vaststelling van de kinder- en partneralimentatie betreft, zal het hof – anders dan de rechtbank – de bestreden beschikking vernietigen en de inleidende verzoeken ter zake de kinder- en partneralimentatie van de vrouw alsnog afwijzen.
17. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw beschikkende:
wijst de inleidende verzoeken ter zake de kinderalimentatie en partneralimentatie van de vrouw alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Zander en Stuurop, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2012.