ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6677

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.110.404/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Leuven
  • M. van Kempen
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake gezag en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van twee minderjarigen na de echtscheiding van hun ouders. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. de Kluiver, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 april 2012, waarin gezamenlijk gezag aan beide ouders was toegekend en een omgangsregeling was vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Borger van der Burg-Holstege, heeft incidenteel appel ingediend. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure en heeft onderzoek verricht naar de situatie van de minderjarigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2012 is gebleken dat de communicatie tussen de ouders problematisch is, wat hen belemmert in het maken van afspraken over de opvoeding van hun kinderen. Het hof heeft daarom besloten om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, waarbij de vader de minderjarigen om de veertien dagen van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij zich heeft. Tevens is de uitvoerbaarheid bij voorraad van de eerdere beschikking van de rechtbank geschorst, om ruimte te geven voor een traject bij Cardea Jeugdzorg, waar de ouders begeleiding zullen ontvangen.

Het hof heeft de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 29 juni 2013, met het verzoek aan de Raad om verslag uit te brengen over de voortgang van het traject bij Cardea. De beslissing van het hof is bedoeld om de belangen van de minderjarigen te waarborgen en hen een stabiele omgeving te bieden tijdens de echtscheidingsprocedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 december 2012
Zaaknummer : 200.110.404/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-10368
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. de Kluiver te ‘s-Gravenhage,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F. Borger van der Burg-Holstege te ‘s-Gravenhage.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 23 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 april 2012 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 18 september 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De moeder heeft op 30 oktober 2012 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 28 augustus 2012 een brief van 27 augustus 2012 met bijlagen;
- op 9 november 2012 een brief van 7 november 2012 met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 20 november 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 5 november 2012 de klachtbeslissing d.d. 17 september 2012 van de externe klachtencommissie van de raad aan het hof overgelegd.
De zaak is op 21 november 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw M. Versteeg namens de raad.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Het hof verwijst naar de tussenbeschikking van 15 juni 2011 en de bestreden beschikking.
Bij tussenbeschikking van 15 juni 2011 is de raad verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag welke gezagsvoorziening, hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang is van de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige 1]), en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige 2]).
In afwachting van het raadsonderzoek is een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen bepaald. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat, met ingang van 24 april 2012, aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag toekomt over de minderjarigen. Voorts is bepaald dat de minderjarigen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder en dat zij bij de vader zullen zijn:
- om de week een weekend van vrijdag 10.00 uur tot zondag 18.30 uur;
- in de andere weken: de ene keer op vrijdag van 10.00 uur tot 18.30 uur en de andere keer op zaterdag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
- met ingang van Kerstmis 2012 de helft van de feestdagen, waaronder eerste kerstdag;
- in de zomervakantie 2012 gedurende één week, in onderling overleg te bepalen;
- in de zomervakantie van 2013 gedurende twee afzonderlijke weken, in onderling overleg te bepalen;
- met ingang van 2014 de helft van de schoolvakanties, in onderling overleg te bepalen;
waarbij de vader de minderjarigen ophaalt en weer terugbrengt bij de moeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het gezag ten aanzien van de minderjarigen en de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2. De moeder verzoekt het hof, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag, dan wel dit verzoek alsnog af te wijzen, alsmede de vastgestelde zorgregeling te vernietigen en vast te stellen als bij grief II (het hof begrijpt: grief III) is aangegeven, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking met de toevoeging dat wordt bepaald dat de minderjarigen in de zomervakantie 2013 de eerste twee weken van de zomervakantie bij de vader verblijven en dat de minderjarigen met ingang van 2014 de eerste helft van alle schoolvakanties bij de vader verblijven.
4. De moeder verzet zich daartegen en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel hem dat verzoek te ontzeggen.
5. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder hun gedragingen als ouders na echtscheiding nog niet goed op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet goed met elkaar kunnen communiceren. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling rond de minderjarigen.
6. In het licht van het bovenstaande zijn partijen ter terechtzitting overeengekomen om onder begeleiding van Cardea Jeugdzorg (alwaar zij reeds op een wachtlijst staan) te komen tot een heroriëntatie op het ouderschap na echtscheiding. De raad heeft ter zitting gesteld dat het in het kader van een door het te verstrekken beperkte opdracht mogelijk is de partijen te volgen in het traject dat zij bij Cardea zullen doorlopen en het hof daarvan na afloop beknopt verslag te doen.
7. Vanuit de gedachte dat partijen het genoemde traject bij Cardea Jeugdzorg zullen doorlopen, lzal het hof een voorlopige omgangsregeling vaststellen als hiern te melden.
De vader is gerechtigd de minderjarigen bij zich te hebben één keer in de veertien dagen van vrijdagmiddag (na afloop van het aantal uren dat zij normaal op het kinderdagverblijf verblijven) tot maandagochtend. De vader haalt de minderjarigen op vrijdagmiddag op bij het kinderdagverblijf en brengt hen op die maandagochtend terug naar het kinderdagverblijf.
8. Teneinde Cardea Jeugdzorg in de gelegenheid te stellen de mediation uit te voeren, zal het hof de verdere behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot zaterdag 29 juni 2013.
9. Het hof zal de uitvoerbaarheid bij voorraad uitgesproken bij de bestreden beschikking ambtshalve schorsen, gelet op de tijdelijke regeling die vanaf heden zal gaan gelden.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
stelt als voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen vast:
de vader zal de minderjarigen bij zich hebben eenmaal in de veertien dagen vanaf vrijdagmiddag vanaf het kinderdagverblijf tot maandagochtend, aanvang opening kinderdagverblijf, waarbij de vader de minderjarigen bij het kinderdagverblijf op vrijdagmiddag ophaalt en op maandagochtend daar naartoe brengt; de moeder zal er voor zorgen dat de benodigde kleding mee gaat, de vader zorgt ervoor dat alles ook weer mee terug gaat;
schorst de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 april 2012;
verzoekt de raad de partijen te volgen in het traject dat zij bij Cardea doorlopen en het hof daaromtrent beknopt verslag uit te brengen;
houdt de behandeling aan tot de zitting van 29 juni 2013 pro forma, met verzoek aan de raad om tijdig voorafgaande aan deze datum verslag aan het hof uit te brengen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van Kempen en Van Wijk, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2012.