GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 september 2012
Zaaknummer : 200.088.919/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-2696
1. [verzoeker 1],
hierna te noemen: de vrouw, en
2. [verzoeker 2],
hierna te noemen: de moeder ,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoeksters in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: verzoeksters,
advocaat mr. K.M. van Wijngaarden te Rotterdam,
[verweerder],
wonende te [woonplaats], doch feitelijk verblijvende in het Verenigd Koninkrijk (Engeland),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Huisman te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. H.M. Schwab,
in zijn hoedanigheid van bijzonder curator over de hierna te noemen minderjarige [minderjarige],
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Op grond van het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
het parket van het openbaar ministerie in het ressort ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: het Openbaar Ministerie.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 25 januari 2012, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking is, gelet op het door het hof gelaste DNA-onderzoek in de zaak met rekestnummer 200.088.959.01, betreffende de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige door de man, de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 28 april 2012.
Op 14 maart 2012 is bij het hof ingekomen een rapport van 8 maart 2012, opgemaakt door de door het hof benoemde deskundige.
Bij brief van 27 maart 2012 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld op dit rapport te reageren.
Bij brief van 5 april 2012 heeft de advocaat van de man verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
Bij brief van 11 april 2012 heeft de advocaat van de verzoekers gepersisteerd bij het verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking.
Bij brief van 11 april 2012 heeft de bijzondere curator aan het hof meegedeeld dat het uitgevoerde DNA-onderzoek hem geen aanleiding geeft het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Hij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Uit het rapport van 8 maart 2012 betreffende het verwantschapsonderzoek blijkt dat afname van het DNA-materiaal volgens daartoe geldende ISFG richtlijnen door of namens de deskundige ten kantore van de deskundige is geschied, zulks na deugdelijke identificatie van zowel de man als de minderjarige en de moeder.
2. De uitslag van het onderzoek luidt dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van 99,9999998 % de verwekker is van de minderjarige. Partijen hebben de uitkomst van het deskundigenrapport niet weersproken.
3. Het hof heeft in de zaak met zaaknummer 200.088.959.01 heden de beschikking van de rechtbank, waarbij aan de man vervangende toestemming tot erkenning is verleend, bekrachtigd.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. Het hof verwijst naar artikel 1:227 derde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin - voor zover hier van belang - is bepaald dat het verzoek tot adoptie alleen kan worden toegewezen, indien adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
6. Vast staat dat de man de ouder is van de minderjarige, gelet op hetgeen vorenstaand onder 3 is overwogen. Het hof is uit de stukken en het besprokene ter zitting gebleken dat de man, die de moeder al een en twintig jaar kent, vanaf het begin steeds in meer of mindere mate bij de opvoeding van de minderjarige betrokken is geweest. Daarbij is voldoende aannemelijk gemaakt dat de man, ook financieel een bijdrage heeft geleverd aan de verzorging en opvoeding van de minderjarige, onder meer in de vorm van kleding en voedsel, geld voor zwemlessen (gedurende 2 jaar), school en vakantie. De man wil nadrukkelijk een rol in het leven van de minderjarige blijven spelen, waarbij hij zich respectvol naar de moeder en haar partner wenst op te stellen. Gebleken is verder dat de man zeer betrokken is op en bij de minderjarige, hetgeen ook blijkt uit het door partijen opgestelde ouderschapsplan. De minderjarige weet ook duidelijk dat de man haar vader is. Zij hebben contact met elkaar.
7. Het hof is van oordeel dat de feiten zoals die ter zitting en uit de stukken zijn komen vast te staan, strijden met toewijzing van het adoptieverzoek. Gezien de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de conclusie dat de minderjarige in de toekomst niets meer van de man in zijn hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, niet gerechtvaardigd. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde dat op het tijdstip van adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets van de man in de hoedanigheid van ouder heeft te verwachten.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en Willems, bijgestaan door Lekahena als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2012.