GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 juli 2012
Zaaknummer : 200.100.774/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 11-750
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.M.L.G. de Jong te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 19 januari 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 oktober 2011 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 2 maart 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 25 mei 2012 een brief van 24 mei 2012 met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 21 mei 2012 een brief van 18 mei 2012 met bijlagen.
De zaak is op 7 juni 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De hierna te noemen minderjarige heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot wijziging met ingang van
1 maart 2011 van de door de rechtbank bij beschikking van 3 januari 1997 bepaalde bijdrage - ten bedrage van € 113,45 per maand, thans geïndexeerd op € 160,98 per maand - ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), hierna ook kinderalimentatie.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, althans subsidiair een bedrag vast te stellen dat het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt het beroep.
4. De vader voert in hoger beroep ten aanzien van zijn draagkracht en verdiencapaciteit aan dat hij alles heeft gedaan om aan het werk te (kunnen) blijven en dat hij ook naar banen van een lager niveau heeft gezocht. Uit de selectie van overgelegde brieven blijkt volgens hem reeds voldoende dat hij fanatiek en constant solliciteert. Ook op een lager niveau ten opzichte van zijn vorige werk. Hij meent dat hij een meer dan redelijke inspanning heeft verricht in het solliciteren, rekening houdend met een vast dienstverband dat hij buiten zijn schuld om is kwijtgeraakt, een daaropvolgend WW-traject en het vervolgens na het WW-traject geen recht hebben op een vervolg (Wwb) uitkering. De vader meent verder dat het standpunt van de rechtbank, dat de vader in staat geacht wordt inkomen te genereren, onvoldoende is onderbouwd. De vader vraagt zich af wat hij meer zou kunnen doen om inkomen te verwerven. De arbeidsmarkt en de algehele economisch verslechterde situatie spelen hierbij eveneens een rol. Verder heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de leeftijd van de vader, hetgeen zijn positie op de arbeidsmarkt zwakker maakt. De rechtbank heeft volgens de vader slechts marginaal getoetst in hoeverre de moeder in staat zou zijn meer inkomen te genereren waardoor bijvoorbeeld het aandeel in de behoefte van het kind anders komt te liggen. De vader heeft voorts aangevoerd dat zich zeer recent een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat zijn relatie is beëindigd en hij weer aan de [straatnaam] in [woonplaats] woont. Dit betekent dat er geen huurinkomsten meer zijn en dat hij alle lasten alleen moet dragen. De vader heeft thans een kort durende WW-uitkering die op 15 juni 2012 weer zal eindigen. De vader meent dat hij geen vangnet heeft, nu alles onzeker is. Hij zal weer een bijstandsuitkering moeten aanvragen, nog daargelaten of deze wordt toegekend.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat van de vader verlangd mag worden dat hij bijdraagt in de kosten van de minderjarige. De moeder heeft zelf geen draagkracht, terwijl zij wel alle kosten voor de minderjarige dient te voldoen. Zij meent dat “de armoede verdeeld dient te worden”. De behoefte van de minderjarige van € 500,- per maand wordt door de vader niet betwist. In het licht van bovengenoemde omstandigheden acht de moeder een bijdrage van de vader zoals door de rechtbank vastgesteld, en anders van minimaal € 137,- per maand, eventueel te voldoen uit zijn draagkrachtvrije ruimte, niet onredelijk. De moeder stelt dat niet gebleken is dat de vader niet kan bijverdienen. Verder heeft de vader volgens de moeder geen bewijsstukken overgelegd met betrekking tot zijn gestelde vermindering van huurinkomsten en van zijn huidige financiële situatie. De moeder is het eens met de beslissing van de rechtbank.
Het hof overweegt als volgt.
Behoefte van de minderjarige
6. Het hof stelt voorop dat de behoefte van de minderjarige aan een door de vader te betalen kinderalimentatie als niet bestreden vaststaat.
Eigen aandeel ouders in de kosten van de minderjarige
7. De vader heeft - zonder nadere toelichting - gesteld dat onbekend is in hoeverre de moeder in staat zou zijn meer inkomen te genereren waardoor bijvoorbeeld het aandeel in de behoefte van de minderjarige anders komt te liggen.
8. De moeder heeft in dit kader een salarisspecificatie van april 2012 overgelegd, waaruit een inkomen van € 1.266,42 netto blijkt. De huurlasten bedragen € 506,08 per maand. De huurtoeslag bedraagt € 233,- per maand. De moeder heeft verder ter zitting onweersproken verklaard dat zij 32 uren per week in een kaashandel werkt en dat zij haar uren bij dit kleine bedrijf niet kan uitbreiden. Verder heeft zij meer dan gewoon is tijd nodig voor de zorg voor de minderjarige, die een autismestoornis heeft.. Gelet op bovengenoemde omstandigheden, alsmede gezien de - ook ter zitting - niet nader onderbouwde onderhavige stelling van de vader, is het hof van oordeel dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om meer inkomen te genereren waardoor haar aandeel in de behoefte van de minderjarige anders zou komen te liggen. De stelling van de vader faalt derhalve.
Draagkracht/verdiencapaciteit van de vader
9. Het hof is van de volgende feiten en omstandigheden gebleken.
De vader heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij aan de belastingdienst onder meer om teruggave van door hem afgedragen BTW heeft verzocht, hetgeen naar het oordeel van het hof niet anders kan betekenen dan dat de vader fiscaal als ondernemer wordt aangemerkt.. Naar aanleiding daarvan nader bevraagd door het hof heeft de vader voorts verklaard en erkend dat hij als zelfstandige een bedrijf in financiële dienstverlening uitoefent, over welke omstandigheid noch het hof noch de moeder waren geïnformeerd.. De vader heeft in het geheel geen (financiële) gegevens overgelegd, waaruit die conclusie zou kunnen worden getrokken. Evenmin zijn zijn aangiften en aanslagen Inkomstenbelasting overgelegd. Het hof heeft derhalve niet kunnen vaststellen welke de inkomsten van de vader zijn uit zijn onderneming.
10. Ten aanzien van de ontbindingsvergoeding heeft de vader - blijkens de bestreden beschikking en het proces-verbaal in eerste aanleg - bij de rechtbank verklaard dat hij vier jaren geleden een vergoeding heeft ontvangen van € 90.000,-. Die vergoeding was volgens hem reeds tot uitkering gekomen en geheel opgegaan aan het vullen van financiële gaten, welke stelling door de moeder en de rechtbank is gevolgd. Ter zitting in hoger beroep verklaarde de vader evenwel dat van het bedrag van € 90.000,- nog een bedrag van € 15.000,- resteert. Dit bedrag heeft hij belegd in vastgoed in Canada. Verder is het hof eveneens bij de mondelinge behandeling gebleken dat in 2010 een spaarplan dat bedoeld was voor de minderjarige is vrijgekomen en is uitgekeerd aan de vader, die dat bedrag van € 1.200,- geheel heeft opgemaakt.
11. De vader heeft voorts aangevoerd dat zijn relatie recentelijk is beëindigd en dat hij geen huurinkomsten meer heeft en alle lasten alleen moet dragen. Het hof acht deze stelling van de vader onvoldoende aannemelijk gemaakt, nu de vader zijn stelling niet nader heeft onderbouwd noch gestaafd met enig bewijs en de moeder zijn onderhavige stelling uitdrukkelijk heeft betwist. Verder heeft de vader desgevraagd ter zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag waar hij momenteel van leeft, nu hij gelet op zijn stelling, slechts € 400,- netto per maand aan inkomsten zou hebben.
12. Nu bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader het hof onvolledige en deels onjuiste gegevens heeft verschaft, heeft hij het bij gebreke van de juiste en volledige gegevens in het geheel aan zichzelf te wijten dat het hof niet in staat is te beoordelen of hij niet in staat is de door de rechtbank bij beschikking van 3 januari 1997 bepaalde kinderalimentatie, waaraan de minderjarige behoefte heeft, te voldoen. Het hof zal er daarom van uitgaan dat de vader voldoende draagkracht heeft om de ingevolge de beschikking van 3 januari 1997 verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige onverminderd te blijven voldoen. Hetgeen de vader overigens heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, zij het op andere gronden.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Stollenwerck en Van Veen, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2012.