GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 7 november 2012
Zaaknummer : 200.108.678/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 11-1875
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam,
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 21 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 maart 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 2 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 3 oktober 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader;
- mevrouw [naam] namens de raad.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de moeder aan de vader met ingang van 29 maart 2012 eenmaal per half jaar een recente en goed gelijkende kleurenfoto van de minderjarigen:
- [de minderjarige I], geboren op [geboortedatum in] 2001 te [geboorteplaats], en
- [de minderjarige II], geboren op [geboortedatum in] 2002 te [geboorteplaats],
(verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen) alsmede een afschrift van de schoolrapporten, via haar advocaat, doet toekomen en hem tevens schriftelijk op de hoogte stelt omtrent de belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de minderjarigen (hierna: de informatieregeling).
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat bij beschikking van 23 augustus 2012 van de rechtbank Rotterdam het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag over de minderjarigen is toegewezen en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een contactregeling tussen hem en de minderjarigen is afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de tussen de vader en de moeder vastgestelde informatieregeling over de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest:) voor wat betreft de vastgestelde informatieregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende, te beslissen dat het verzoek van de vader tot vaststelling van een informatieregeling wordt afgewezen.
3. De vader bestrijdt het beroep.
4. De moeder kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de informatieregeling. Zij stelt daartoe het volgende. De vader heeft zich in het verleden vaak agressief en bedreigend opgesteld jegens haar en de minderjarigen. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2010 is aan de vader, onder verbeurte van een dwangsom, zelfs een straat- en contactverbod opgelegd voor de duur van een jaar. Uit angst voor de vader is de moeder inmiddels verhuisd naar een voor de vader geheim adres. De vader weet niet op welke school de minderjarigen zitten. De raad bevestigt in zijn rapport van 24 mei 2012 dat er in het verleden sprake is geweest van mishandeling door de vader jegens de minderjarigen. Voorts komt uit het rapport naar voren dat de minderjarigen nog altijd angstig zijn voor de vader. Zij verzetten zich tegen enig contact met de vader. Volgens de moeder is het voor haar en de minderjarigen een te grote emotionele belasting om de vader – die bovendien sedert de scheiding van partijen in 2007 nimmer naar de minderjarigen heeft geïnformeerd – twee maal per jaar te voorzien van informatie. Zij vreest dat de vader door middel van de te verstrekken informatie te weten komt in welke gemeente zij verblijft dan wel waar de minderjarigen op school zitten. Ter zitting is namens de moeder nog aanvullend verklaard dat zij was verrast door het feit dat de rechtbank al een beslissing had gegeven ten aanzien van de door de vader verzochte informatieregeling. Immers, hierover was ter zitting in eerste aanleg niet gesproken en daarnaast moest het onderzoek door de raad ten aanzien van het ouderlijk gezag en de contactregeling nog plaatsvinden. Voorts stuit de praktische uitvoering van de informatieregeling bij de moeder en haar advocaat op bezwaren.
5. De vader stelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de moeder hem elk half jaar dient te informeren over de minderjarigen. De vader betwist de stelling van de moeder dat hij nimmer heeft geïnformeerd naar de minderjarigen; van het begin af aan werd hij door de moeder tegengehouden. De vader berust in de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2012 ten aanzien van het ouderlijk gezag en de contactregeling tussen hem en de minderjarigen. De vader hoopt dat de houding van de minderjarigen ten opzichte van hem in de toekomst verandert. Hij wenst echter niet het recht op informatie te verliezen over de ontwikkelingen van de minderjarigen, hun schoolprestaties en belangrijke gebeurtenissen in hun leven. Dat recht kan hem niet worden onthouden, aldus de vader. Ter zitting is namens de vader nogmaals benadrukt dat hij graag door de moeder op de hoogte wil worden gehouden over belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de minderjarigen, al dan niet via de advocaten. Naar de mening van de vader mag er geen inbreuk worden gemaakt op het recht op familie- en gezinsleven dat wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM.
6. Namens de raad is ter terechtzitting naar voren gebracht dat het onderzoek dat de raad heeft verricht ziet op de kwesties ouderlijk gezag en contactregeling en niet op de informatieregeling. Wel heeft de raad in zijn rapport laten weten het van belang te achten dat de moeder zich houdt aan de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling. Op die wijze blijft de vader toch betrokken bij het leven van de minderjarigen. De raad vreest dat als de minderjarigen in de puberteit komen en de moeder de vader niet op de hoogte heeft gehouden van hun ontwikkelingen, zij dit haar uiteindelijk kwalijk kunnen gaan nemen. Daarnaast zal de angst die de minderjarigen hebben voor de vader niet verdwijnen door de vader steeds buiten beeld te houden, aldus de raad.
7. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:377b, lid 1 BW, voor zover thans van belang, is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks vereist, bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
8. Wanneer er geen omgangscontacten zijn tussen een vader en zijn kind(eren), is de informatieplicht een belangrijk middel voor de vader om een band met zijn kind(eren) te behouden. De vader heeft derhalve in beginsel belang bij een informatieregeling. In het onderhavige geval dient het belang van de vader te wijken voor het belang van de minderjarigen. Het hof overweegt daartoe dat uit het raadsrapport van 24 mei 2012 het beeld naar voren komt van kwetsbare minderjarigen (met name [de minderjarige I]) die getraumatiseerd zijn door de ervaringen die zij in het verleden met hun vader hebben opgedaan. Zo heeft de vader de minderjarigen tijdens het huwelijk van partijen regelmatig lichamelijk gestraft en daarnaast heeft hij – na de echtscheiding van partijen – nog allerlei bedreigingen geuit jegens hen en de moeder. Tijdens het raadsonderzoek hebben de minderjarigen te kennen gegeven geen contact te willen met de vader. Het hof neemt daar bij in aanmerking dat de raad in zijn rapport heeft vastgesteld dat de minderjarigen zelf negatieve ervaringen met betrekking tot de vader hebben opgedaan en dat deze dus niet zijn ingegeven door de moeder, zo als in andere gevallen ook wel pleegt voor te komen. Het hof is van oordeel dat, gelet op de voorgeschiedenis van deze minderjarigen in de relatie met hun vader, en het veiligheidsgevoel dat zij thans ervaren in het gezin van de moeder en hun stiefvader, hun belang eist dat er op dit moment geen informatieregeling wordt vastgesteld.
9. Het hof passeert de stelling van de vader dat het niet vastleggen van een informatieregeling een inbreuk maakt op het recht op familie- en gezinsleven dat wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM. Naar het oordeel van het hof wordt deze inbreuk in onderhavig geval gerechtvaardigd door de bescherming van de belangen van de minderjarigen.
10. Op grond van het voorgaande zal het hof het verzoek van de vader tot het vaststellen van een informatieregeling alsnog afwijzen.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de vastgestelde informatieregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader tot vaststelling van een informatieregeling af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van de Poll en Burgerhart, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2012.