ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6881

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.104.535/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. van Leuven
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 juli 2012, is een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige dochter aan de orde. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. van den Bout-Kuhlmann, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn verzoek tot omgang werd afgewezen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.Y. van der Bijl, verzet zich tegen het verzoek van de vader en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure en heeft ter zitting verklaard dat de situatie tussen de ouders zorgelijk is en dat er behoefte is aan systeemtherapie. Het hof heeft de Raad verzocht om een beperkt onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor omgang en om partijen te begeleiden in het vinden van een geschikte systeemtherapeut. De vader heeft aangegeven dat hij zich wil inzetten voor een oplossing, terwijl de moeder zich zorgen maakt over de veiligheid en het welzijn van haar dochter.

Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot een latere zitting, waarbij het rapport van de Raad zal worden besproken. De beslissing van het hof is gericht op het waarborgen van het belang van de minderjarige en het vinden van een constructieve oplossing voor de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 juli 2012
Zaaknummer : 200.104.535/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 09-7474
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D van den Bout-Kuhlmann te ‘s-Gravenhage,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.Y. van der Bijl te ’s-Gravenhage.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 29 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 december 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 9 mei 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 24 april 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage.
Van de zijde van de raad is op 5 april 2012 een brief van diezelfde datum ingekomen, vermeldend dat de raad ter zitting aanwezig zal zijn.
De zaak is op 4 juli 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw M. Versteeg namens de raad.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikkingen van 15 maart 2010 en 18 april 2011 en naar de bestreden beschikking.
Bij tussenbeschikking van 15 maart 2010 is de raad verzocht om een onderzoek te verrichten naar onder meer de vraag of het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), in het belang van de minderjarige is. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij tussenbeschikking van 18 april 2011 is door de raad geconcludeerd dat omgang in het belang van de minderjarige is. Echter, gelet op de bij de moeder bestaande weerstand tegen omgang was naar het oordeel van de raad het opstarten van contact tussen de vader en de minderjarige toentertijd niet haalbaar. De rechtbank heeft de zaak aangehouden en de moeder de opdracht gegeven om middels hulpverlening en begeleiding ernaar toe te werken om op een positieve manier het contact tussen de vader en de minderjarige te kunnen ondersteunen.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw beschikkende:
1. primair het inleidend verzoek van de vader alsnog toe te wijzen, inhoudende dat de minderjarige bij de vader verblijft:
• eens per twee jaar op haar verjaardag, een en ander dus jaarlijks roulerend, waarbij de vader de minderjarige ophaalt en weer thuisbrengt;
• op Vaderdag en op de verjaardag van de vader;
• vanaf het vierde jaar van de minderjarige één keer per veertien dagen van vrijdagmiddag te 17.00 uur tot zondagmiddag te 17.00 uur, waarbij de vader de minderjarige bij de moeder ophaalt en weer thuisbrengt, alsmede gedurende de helft van de algemeen erkende feestdagen, echter met uitzondering van Kerst en Oud & Nieuw, waarvoor de hierna gevraagde regeling heeft te gelden, waarbij met betrekking tot de overige algemeen erkende feestdagen het ene jaar de minderjarige op de eerste van die feestdagen bij de moeder zal zijn en de tweede van die feestdagen bij de vader, een en ander jaarlijks roulerend, waarbij de vader de minderjarige ophaalt en weer thuisbrengt;
• vanaf het vierde jaar van de minderjarige gedurende de periode vanaf Kerst tot en met Oud & Nieuw zal de minderjarige het ene jaar met Kerst bij de moeder zijn en met Oud & Nieuw bij de vader, een en ander jaarlijks roulerend, waarbij de vader de minderjarige ophaalt en weer thuisbrengt;
• vanaf het vierde jaar van de minderjarige gedurende de helft van alle (school) vakanties, met uitzondering van de zomervakantie, waarbij de minderjarige de eerste helft van de schoolvakantie bij de moeder zal zijn en de tweede helft bij de vader, een en ander dus jaarlijks roulerend, waarbij de vader de minderjarige ophaalt en weer thuisbrengt;
• vanaf het vierde jaar van de minderjarige gedurende de helft van de zomervakantie, waarbij de minderjarige het ene jaar de eerste drie weken bij de moeder zal zijn en de tweede helft bij de vader, een en ander jaarlijks roulerend, waarbij de vader de minderjarige ophaalt en weer thuisbrengt;
2. subsidiair te bepalen dat op zo kort mogelijke termijn het contact tussen de vader en de minderjarige moet worden opgestart middels begeleide contacten in het omgangshuis, inhoudende dat de vader de minderjarige ten minste eenmaal per week mag zien, met een uitbreiding voor in de toekomst in onderling overleg met het omgangshuis te bepalen;
3. meer subsidiair een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige vast te stellen die het hof juist en redelijk acht, vanaf de datum van de door het hof te wijzen beschikking, althans dan wel vanaf een zodanige datum als het hof juist en redelijk acht.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover nodig onder verbetering of aanvulling van de gronden waarop deze berust.
4. De vader stelt in hoger beroep dat ten onrechte is geoordeeld dat het opstarten van contact tussen de vader en de minderjarige thans niet haalbaar is. Verder is ten onrechte geoordeeld dat een begeleide omgangsregeling bij het omgangshuis, gezien de bij de moeder levende angst, niet tot de mogelijkheden behoort. Volgens de vader hebben partijen ongeveer 15 jaar lang een relatie gehad, waarin het een lange tijd goed is gegaan. De moeder wil doen geloven dat de vader agressief, vijandig en dominant is. De vader herkent zich hier absoluut niet in. Hij ontkent de angsten van de moeder niet, maar weet niet waar die vandaan komen. Volgens hem is er met hemzelf niets aan de hand. De vader vreest dat hij de minderjarige geheel niet meer ziet als de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. Ter zitting heeft de vader desgevraagd verklaard dat hij zich geheel wil inzetten voor een mogelijke oplossing.
5. De moeder wil beamen dat in een normale, veilige situatie contact tussen de vader en het kind belangrijk is, zoals ook de raad oordeelde. In deze is echter volgens de moeder geen sprake van een normale en veilige situatie. Het is van groot belang voor het welzijn van de moeder, maar zeker ook van dat van de minderjarige, dat de vader hen met rust laat en de tijd zal gunnen om te kunnen herstellen, indien herstel al mogelijk blijkt. De moeder meent voldoende aangetoond te hebben dat zij onder zware psychische stress haar leven en dat van de minderjarige in goede banen tracht te leiden. Het opstarten van omgang en het onderhouden van contact met de vader behoort op dit moment niet tot de mogelijkheden en de rechtbank oordeelde dan ook terecht dat er zeker op dit moment geen ruimte is voor omgang, op welke wijze dan ook. Ter zitting heeft ook de moeder desgevraagd verklaard dat zij niet gelukkig is met de situatie en dat zij bereid is om te trachten tot een oplossing te komen.
6. De raad heeft ter zitting verklaard dat, gelet op de standpunten van partijen, de situatie lijkt te escaleren in plaats van dat het rustiger wordt. De zaak is complex, en partijen lijken vast te zitten. Dit is jammer voor de minderjarige, omdat haar belang is gelegen in het kennen van beide ouders. De raad acht de huidige situatie zorgelijk. Positief is dat partijen een oplossing wensen. Desgevraagd zou systeemtherapie via begeleiding door de raad naar de juiste systeemtherapeut een mogelijkheid kunnen zijn.
Het hof overweegt als volgt.
7. Uitgangspunt is dat het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben, tenzij sprake is van (een van) de in het derde lid van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden voor ontzegging.
8. Ter terechtzitting is gebleken dat beide partijen de bereidheid hebben om wegen te bewandelen die er toe kunnen leiden dat de aan ieders zijde bestaande problemen worden opgelost, althans naar oplossingen te zoeken en elkaar daarvoor de ruimte te laten en wederzijds te ondersteunen. Probleem aan de zijde van de moeder is dat zij zich ernstig beperkt voelt in haar vrijheid ten gevolge van de betrekkingen met de vader. Probleem aan de zijde van de vader is dat hij zijn dochter mist en dat voor hem een ondraaglijke situatie oplevert. Die problemen mogen dus in verband met elkaar de vereiste aandacht krijgen.
9. Op basis van het gespreksverloop ter terechtzitting heeft de raad systeemtherapie geadviseerd en daarbij op verzoek van het hof toegezegd in het kader van een beperkte onderzoeksopdracht partijen te zullen begeleiden in het vinden van de juiste systeemtherapeut en het ten behoeve van het hof opmaken van een beperkte rapportage van het verloop van de ontwikkelingen. De advocaten hebben ter terechtzitting toegezegd de raad volledig te zullen ondersteunen bij de uitvoering van de onderzoeksopdracht.
10. Het voorgaande geeft het hof aanleiding de raad te verzoeken een (beperkt) onderzoek te verrichten naar hetgeen onder punt 8 is overwogen en te zijner tijd rapport uit te brengen en zo nodig advies te geven.
11. Het hof zal indien het rapport daartoe voldoende aanleiding geeft op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
BESLISSING
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 8 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de behandeling aan tot de zitting van 28 december 2012 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Van Leuven en Van Wijk, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2012.