ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6887

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.107.017/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Leuven
  • M. van de Poll
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling van minderjarigen wegens ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam, waarin de ondertoezichtstelling was opgelegd. De moeder was van mening dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk was en dat er geen ernstige ontwikkelingsdreiging bij de kinderen was. Ze voerde aan dat de hulpverlening niet in een verplicht kader hoefde plaats te vinden en dat de ondertoezichtstelling te ingrijpend was om 'voor de zekerheid' opgelegd te worden.

Jeugdzorg, de verweerster in hoger beroep, stelde echter dat er nog steeds sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De minderjarigen hadden een belaste voorgeschiedenis en de situatie was sinds de eerdere beschikking niet verbeterd. Jeugdzorg benadrukte dat de moeder en de kinderen intensieve hulp nodig hadden om een stabiele en veilige opvoedsituatie te waarborgen. Het hof heeft vastgesteld dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig waren, gezien de langdurige gezinsproblematiek en de risico's die de moeder's partner met zich meebracht.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van de minderjarigen werd verlengd tot 21 januari 2013. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, om hun ontwikkeling en veiligheid te waarborgen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van toezicht en begeleiding in situaties waar de ontwikkeling van minderjarigen in gevaar kan komen door de omstandigheden in hun gezin.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 18 juli 2012
Zaaknummer : 200.107.017/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 11-3403
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg, gemeente Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
[informant],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de stiefvader.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 18 mei 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 februari 2012 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 2 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 29 juni 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 3 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 15 juni 2012 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 4 juli 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.J.M. Vrancken (kantoorgenoot van mr. M. Verschoor);
- de heer H. Naus en mevrouw C. Wielinga (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg.
De vader en de stiefvader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is de duur van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen
• [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna ook: [minderjarige 1]),
• [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna ook: [minderjarige 2]), en
• [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna ook: [minderjarige 3])
verlengd tot 21 januari 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Vast staat dat de beide ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen tot 21 januari 2013.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de inleidende verzoeken van Jeugdzorg alsnog af te wijzen.
3. Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder voert in hoger beroep aan dat er geen sprake is van een zodanige ernstige ontwikkelingsdreiging bij de minderjarigen dat andere middelen dan de ondertoezichtstelling om deze bedreiging tegen te gaan falen, hebben gefaald of zullen falen. De moeder kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de ondertoezichtstelling is verlengd onder het mom van “baat het niet, dan schaadt het niet”. De moeder meent dat er weliswaar sprake is of is geweest van problematiek, doch dat de hulpverlening niet in een verplicht kader behoeft plaats te vinden. De kinderrechter acht evenwel een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk, zonder dat is bekeken of vrijwillige hulpverlening het nodige soelaas kan bieden. De stelling dat de moeder niet aan de basisbehoeften van haar kinderen zou kunnen voldoen wordt door haar als schofferend ervaren. Zij meent dat de maatregel van ondertoezichtstelling zeer ingrijpend is en deze dient niet “voor de zekerheid” of vanuit preventief oogpunt worden opgelegd. De moeder voelt zich door de gezinsvoogd met enige regelmaat gediskwalificeerd als ouder en meent dat de bemoeienissen van de gezinsvoogd wellicht goedbedoeld, doch niet nodig zijn. Zij staat open voor hulpverlening en wil deze voortzetten, doch zij meent dat dit in een vrijwillig kader kan geschieden. Haar partner komt in het weekend bij haar thuis, wanneer de minderjarigen bij hun vader zijn, zodat de veiligheid van de minderjarigen volgens de moeder is gewaarborgd.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De minderjarigen zijn getekend door hun belaste voorgeschiedenis en huidige situatie, die sinds de bestreden beschikking niet is veranderd. Volgens Jeugdzorg zijn er veel mensen betrokken bij de hulpverlening aan het gezin. Sinds dat er in het kader van de ondertoezichtstelling intensieve hulp wordt geboden gaat het redelijk goed met de minderjarigen, maar ook met de moeder. De moeder wordt geholpen op vrijwel alle levensgebieden (financiën, opvoedingsondersteuning, huishouding, school etc), doch onderkent niet dat er problemen ontstaan zodra er geen hulpverlening meer is. Wekelijks zijn vaste hulpverleners een aantal uren in het gezin om met de moeder de minderjarigen een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden. In een vrijwillig kader is deze hulp niet van de grond gekomen. Jeugdzorg coördineert de hulpverlening. Jeugdzorg acht verder de kans groot dat als de ondertoezichtstelling wordt opgeheven, de partner van de moeder weer bij haar in zal trekken, hetgeen weer de nodige risico’s met zich meebrengt. Jeugdzorg acht het in het belang van de minderjarigen om hun ontwikkeling in de gaten te blijven houden teneinde hun veiligheid te waarborgen.
Het hof overweegt als volgt.
6. Het hof stelt voorop dat een ondertoezichtstelling, zoals bedoeld in artikel 1:254, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), slechts kan worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de minderjarigen zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Het hof is uit de stukken en het besprokene ter zitting van de volgende feiten en omstandigheden gebleken.
Er is sprake van langdurige gezinsproblematiek, vrijwel vanaf de geboorte van de minderjarigen.
In het recente verleden heeft de moeder door haar partnerkeuze de kinderen in een risicovolle situatie gebracht:
- de partner bleek een bedreiging op te leveren voor de lichamelijke en persoonlijke integriteit van de minderjarigen (aanwijzingen seksueel grensoverschrijdend gedrag);
- de moeder haalde zich door het aangaan van een huwelijk met deze partner een enorme schuldenlast op de schouders, ten gevolge waarvan in het gezin de meest fundamentele zaken, zo als de energievoorziening, wegvielen, zonder dat de moeder zelfstandig in staat was daarvoor de juiste hulp aan te wenden en in te zetten.
8. De moeder is uit onderzoek in 2010 licht verstandelijk gehandicapt gebleken op grond waarvan zij extra hulp heeft gekregen. Gebleken is dat zij ambivalent is in haar opvattingen over de inmiddels voor haar geregelde hulp en bepaalde regels (zo als die ten aanzien van het verbod voor haar partner om nog in huis te komen als de kinderen er zijn). Zij zegt de hulp te willen blijven aanvaarden. Het verbod dat haar ten aanzien van haar partner is opgelegd accepteert zij, hoewel zij het daar niet mee eens is. Verder is gebleken dat de moeder op vrijwel alle levensgebieden begeleid wordt en dat het noodzakelijk is dat een instantie het zicht en de regie heeft. Deze rol wordt nu door de gezinsvoogd vervuld, hetgeen niet langer het geval zal zijn als de ondertoezichtstelling eindigt. De moeder schat haar eigen mogelijkheden om hulpverlening te coördineren te hoog in. Daarnaast staat vast dat de vader van de minderjarigen uitsluitend contact met hen kan onderhouden (wat nu ook het geval is) met ondersteuning van intensieve begeleiding, die via de gezinsvoogd ook geboden wordt. De moeder is vanuit haar eigen positie niet in staat die hulp te organiseren, de vader evenmin. Het wegvallen van de onder toezicht stelling zou naar het oordeel van het hof vrijwel zeker ook tot gevolg hebben dat de vader geen contact meer met zijn kinderen zal kunnen onderhouden, hetgeen een ontwikkelingsbedreiging zou inhouden.
9. Het bovenstaande brengt met zich mee dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling nog altijd vervuld worden. De bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van de Poll en Van Wijk, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2012.