ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6890

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.087.655/01 & 200.087.656/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Kamminga
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding, verdeling gemeenschap en partneralimentatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en voorlopige partneralimentatie is vastgesteld. De man verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de echtscheiding niet uit te spreken. Hij stelt dat de echtscheiding te haastig is en dat er nog mogelijkheden zijn voor verzoening. Daarnaast is er onenigheid over de peildatum voor de waardering van de echtelijke woning en de ondernemingen van de man, alsook over de hoogte van de partneralimentatie en de gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning.

Het hof overweegt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn beroep ten aanzien van de echtscheiding, omdat het rechtsmiddel van hoger beroep niet bedoeld is om een eerder verzoek tot echtscheiding ongedaan te maken. Wat betreft de peildatum voor de waardering van de echtelijke woning en de ondernemingen, komt het hof tot dezelfde conclusie als de rechtbank, namelijk dat de peildatum de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is. De man kan zich niet vinden in de voorlopige partneralimentatie die door de rechtbank is vastgesteld, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende gegevens zijn om tot een andere conclusie te komen. De man betwist ook de gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning, maar het hof wijst dit verzoek af, omdat de vrouw alle lasten van de woning heeft gedragen. Uiteindelijk compenseert het hof de proceskosten tussen partijen.

De beschikking is gegeven op 27 juni 2012 door het Gerechtshof 's-Gravenhage, en de zaak betreft de echtscheiding, de verdeling van de gemeenschap, de partneralimentatie en de gebruiksvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 27 juni 2012
Zaaknummer : 200.087.655/01 & 200.087.656/01
Rekestnrs. rechtbank : F1 RK 10-1702 en 10-2331
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D.N. van Wensen te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F. Oirbans te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 mei 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 februari 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 5 juli 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 29 februari 2012 een fax met bijlagen, welke stukken eveneens zijn ingekomen bij brief van 1 maart 2012.
De zaak is op 9 maart 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaats], die aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding, welke in de bestreden beschikking op nihil is gesteld. Voorts is voorlopig ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 4.631,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Daarnaast heeft de rechtbank deskundigen benoemd. De behandeling van de zaak ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap en de (definitieve) vaststelling van de partneralimentatie is aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de echtscheiding, de peildata voor de waardering van de echtelijke woning en de ondernemingen van de man, de gebruikersvergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning en de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog te bepalen:
I. dat de echtscheiding tussen partijen niet wordt uitgesproken;
II. dat de peildatum voor de waardering van de ondernemingen wordt gesteld op 1 januari 2009, subsidiair op 1 januari 2010, dan wel op de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
III. dat de peildatum voor de waardering van de echtelijke woning wordt gesteld op 1 januari 2009, subsidiair op 1 januari 2010, dan wel op de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
IV. dat de partneralimentatie wordt vastgesteld op een bedrag van € 2.706,90 bruto per maand, dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen bijdrage;
V. dat de vrouw een gebruikersvergoeding aan de man verschuldigd is voor het gebruik van de echtelijke woning voor de duur van de echtscheidingsprocedure ter hoogte van de helft van de maandelijkse woonlasten.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans dit hoger beroep af te wijzen als ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.
De door de man tegen de bestreden beschikking aangevoerde gronden ( door de man grieven genoemd).
4. De man voert in zijn eerste grief aan dat hij niet kan instemmen met de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. De man meent dat partijen te haastig hebben gereageerd op de problemen in de relatie. Hij meent dan ook dat partijen nogmaals moeten trachten hun huwelijk te redden.
Ten aanzien van de waardering van de echtelijke woning heeft de rechtbank als peildatum de datum van taxatie vastgesteld. De man kan hiermee blijkens zijn tweede grief evenmin instemmen. Hij meent dat de peildatum ten aanzien van de waardering van de echtelijke woning op 1 januari 2009 dient te liggen, subsidiair op 1 januari 2010. Volgens hem is de woning reeds feitelijk verdeeld in februari 2009. De man stelt in grief 3 dat de verdeling van de tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen tussen partijen reeds heeft plaatsgevonden op het moment dat hij de echtelijke woning in februari 2009 heeft verlaten. Partijen zijn volgens hem destijds overeengekomen dat de woning aan de vrouw zou toekomen en de ondernemingen aan de man worden toebedeeld. De peildatum dient derhalve op 1 januari 2009 te worden vastgesteld, subsidiair op 1 januari 2010 als de door de vrouw verzochte peildatum. Voor zover het hof meent dat de verdeling nog niet heeft plaatsgevonden, dient de verdeling van de aandelen van de ondernemingen plaats te vinden op een moment van de verdeling op papier. De rechtbank heeft een deskundige benoemd die de ondernemingen dient te waarderen. Op grond hiervan zal de verdeling van de aandelen van de onderneming niet eerder plaats vinden dan eind 2011. De man meent dat de peildatum niet op de door de rechtbank bepaalde datum van 1 januari 2011 dient te liggen, maar op zijn vroegst op 1 januari 2012. In grief 4 betoogt de man dat de peildatum – het hof begrijpt: waar het de waardering van de aandelen betreft – door de rechtbank ten onrechte op 1 januari 2011 is bepaald; deze dient voor de gehele huwelijkse gemeenschap op 1 januari 2009, subsidiair 1 januari 2010, te worden vastgesteld. De man betwist in grief 5 dat partijen voorlopig overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de partneralimentatie. Hij meent dat de rechtbank de beslissing van de voorzieningenrechter niet ongemotiveerd had mogen overnemen. De partneralimentatie is voorlopig vastgesteld totdat de rechtbank in de gelegenheid is hierover een nadere beslissing te nemen. De rechtbank beschikte volgens de man op 21 februari 2011 over alle relevante stukken ten aanzien van het inkomen van de man en zijn uitgaven. De rechtbank diende derhalve op dat moment een nieuwe beslissing te nemen ten aanzien van de partneralimentatie. De man stelt ten slotte in grief 6 dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning op nihil wordt gesteld. De vrouw ontvangt thans partneralimentatie en heeft eigen inkomen. Zij heeft volgens de man derhalve voldoende financiële capaciteit om een vergoeding voor de woning te voldoen.
5. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna, voor zover nodig, zal worden ingegaan.
Het hof overweegt als volgt.
Echtscheiding
6. Ten aanzien van de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding staat tussen partijen vast dat de man – evenals de vrouw – in eerste aanleg de echtscheiding zelfstandig heeft verzocht. De man stelt zich thans op het standpunt dat de rechtbank de echtscheiding tussen partijen ten onrechte heeft uitgesproken. Ter zitting heeft de man zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, nu de vrouw volgens hem inmiddels duidelijk heeft laten blijken dat van een verzoening niet langer sprake kan zijn. Het hof is van oordeel dat uit vaste rechtspraak volgt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat die partij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien. Derhalve is de man niet-ontvankelijk in zijn beroep ten aanzien van de echtscheiding.
Peildatum voor de waardering van de echtelijke woning en de aandelen op naam (ondernemingen) van de man
7. Partijen zijn gehuwd geweest in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Nu partijen het niet eens zijn over de bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap in acht te nemen peildata gelden de navolgende hoofdregels (i) dat voor het vaststellen van de omvang en samenstelling van de te verdelen huwelijksgemeenschap als peildatum geldt de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en (ii) dat voor het vaststellen van de waarden van de te verdelen gemeenschapsgoederen de datum van de feitelijke verdeling geldt, tenzij partijen anders overeenkomen of uit de beginselen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. Genoegzaam is vast komen te staan dat er tussen partijen nog niet goederenrechtelijk is verdeeld. Een taxatie van de echtelijke woning heeft evenmin plaatsgevonden. In het licht van het bovenstaande neemt het hof met inachtneming van de beginselen van redelijkheid en billijkheid als peildata voor de waardering van zowel de echtelijke woning als de aandelen op naam (ondernemingen) van de man de eerste dag volgende op de datum waarop de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand zal zijn ingeschreven. Nu het hof tot dezelfde peildatum als de rechtbank komt behoeft hetgeen de man in hoger beroep in dat verband naar voren heeft gebracht geen behandeling voor zover daarbij wordt uitgegaan van een andere peildatum.
Partneralimentatie
8. Ten aanzien van de partneralimentatie heeft de rechtbank de bijdrage overgenomen die door de voorzieningenrechter is vastgelegd. De man meent dat dit bedrag ver boven zijn draagkracht ligt en dat het niet van hem kan worden gevergd dit bedrag langdurig te voldoen. Hij betwist dat partijen voorlopig overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de partneralimentatie. Volgens de man heeft de voorzieningenrechter ten onrechte de behoefte van de vrouw vastgesteld op een bedrag van € 4.790,- bruto per maand, en is eveneens zijn draagkracht onjuist vastgesteld. Hij meent dat zijn draagkracht lager is dan de door de voorzieningenrechter berekende behoefte van de vrouw.
Het hof overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of tegen dit deel van de bestreden tussenbeschikking tussentijds beroep openstaat nu zij een voorlopig karakter heeft, daar waar de rechtbank de beslissing ten aanzien van de definitieve partneralimentatie heeft aangehouden in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek, beschikt het hof over ontoereikende gegevens om ter zake te kunnen beslissen en tot een andere voorlopige conclusie te (kunnen) komen dan de rechtbank, Ook ter zitting in hoger beroep is geen, althans onvoldoende inzicht gegeven in de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. De verdiencapaciteit van zowel de man als de vrouw is het hof bovendien onbekend. Het hof zal derhalve dit deel van het verzoek van de man in hoger beroep afwijzen. De stelling van de man dat van overeenstemming tussen partijen geen sprake was doet daar niet aan af, nu deze stelling in het licht van de betwisting van de vrouw daarvoor door de man onvoldoende is onderbouwd.
Gebruiksvergoeding
9. De man meent dat de vrouw een gebruiksvergoeding aan hem verschuldigd is voor het gebruik van de echtelijke woning voor de duur van de echtscheidingsprocedure ter hoogte van de helft van de maandelijkse woonlasten. De vrouw heeft hiervoor volgens de man voldoende financiële mogelijkheden. Het hof zal het verzoek van de man afwijzen, nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij met ingang van 9 februari 2009 alle lasten van de echtelijke woning geheel voor haar rekening heeft genomen.
Proceskostenveroordeling
10. Het hof ziet geen aanleiding om – zoals de vrouw heeft verzocht – de man in de kosten van dit geding in hoger beroep te veroordelen, en zal de kosten tussen partijen, echtelieden, compenseren.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het bepaalde over de peildatum in het kader van de verdeling zoals in rechtsoverweging 7 vermeld;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Kamminga en Stollenwerck, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2012.