ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6913

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.109.646/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. van Nievelt
  • J. van den Wildenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag over minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Dordrecht van 11 april 2012, waarin zij ontheven werd van het ouderlijk gezag. De moeder stelde dat er geen recent onderzoek was dat haar ongeschiktheid of onmacht om voor de kinderen te zorgen aantoont. Ze voerde aan dat ze in haar ontwikkeling was gegroeid en dat ze nooit de hulpverlening had begrepen. De raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg stelden echter dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de kinderen adequaat te vervullen, mede door haar eigen problematiek. Tijdens de zitting was de moeder niet aanwezig, en de pleegouders en de vader van de minderjarigen waren ook niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 2005 onder toezicht staan en sinds 2008 uit huis zijn geplaatst. De pleegouders bieden de kinderen de nodige stabiliteit en veiligheid. Het hof oordeelde dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om het ouderlijk gezag uit te oefenen en dat de belangen van de minderjarigen vereisen dat de ontheffing van het ouderlijk gezag wordt bekrachtigd. De beslissing van de rechtbank werd dan ook in zijn geheel bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 10 oktober 2012
Zaaknummer. : 200.109.646/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-9179
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel, die zich bij brief van 27 augustus 2012 heeft onttrokken,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Dordrecht,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als informant zijn aangemerkt:
[pleegouder 1] en [pleegouder 2],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoorhoudende te Dordrecht,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
2. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader van [minderjarige 1];
3. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader van [minderjarige 2].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 9 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 april 2012 van de rechtbank Dordrecht.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 27 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 30 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum.
Op 6 september 2012 is bij het hof nog een brief ingekomen van de zijde van Pleegzorg Kompaan en De Bocht, waaruit onder meer blijkt dat de pleegouders niet ter zitting in hoger beroep aanwezig zullen zijn.
De zaak is op 19 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- mevrouw C. Boix namens de raad;
- mevrouw C.P. Timmermans en mevrouw J. Gaus namens Jeugdzorg.
De moeder, de pleegouders, de vader van [minderjarige 1] en de vader van [minderjarige 2] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], verder: [minderjarige 1], en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], verder: [minderjarige 2], verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen. Voorts is bepaald dat Jeugdzorg, met ingang van 11 april 2012, wordt belast met de voogdij over de minderjarigen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Vaststaat dat de minderjarigen sinds 30 november 2005 onder toezicht zijn gesteld en sinds 20 november 2008 uit huis zijn geplaatst. De minderjarigen verblijven vanaf 24 februari 2011 bij de pleegouders.
BEOORDELING VAN HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, alsmede om de voogdij weg te halen bij Jeugdzorg, aangezien deze instelling indruist op opvoedgebied met alles wat de moeder wil en weet, dan wel zoals het hof in goede justitie juist acht.
3. Namens de raad en Jeugdzorg is ter terechtzitting het beroep bestreden.
4. De moeder stelt zich in het beroepschrift op het standpunt dat zij ten onrechte is ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Volgens de moeder is er geen recent onderzoek voorhanden waaruit blijkt dat zij ongeschikt of onmachtig is om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Het rapport waarop de raad zijn advies heeft gebaseerd, te weten het rapport uit 2007 van het Haags Ambulatorium, mag naar de mening van de moeder niet langer als bewijsstuk dienen. De moeder is de afgelopen jaren sterk gegroeid in haar ontwikkeling en ziet de noodzaak van hulpverlening wel degelijk in. Zij heeft zich echter nooit begrepen gevoeld door Jeugdzorg; er is nimmer de moeite genomen om de moeder daadwerkelijk te betrekken in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Daarnaast is er vanuit Jeugdzorg onvoldoende oog voor cultuurverschillen. Zij begrijpt dan ook niet dat Jeugdzorg thans is belast met de voogdij over de minderjarigen. De moeder meent dat zij er goed aan doet om niet meer zo vaak bij de minderjarigen op bezoek te komen. Immers, door haar bezoek blijven de minderjarigen de hoop houden ooit weer bij haar te kunnen komen wonen. Het is zelfs mogelijk dat zij – indien een ontheffing wordt uitgesproken – helemaal niet meer naar de minderjarigen toe zal gaan. Een direct gevolg waarmee de raad en Jeugdzorg juist de minderjarigen in hun belangen zullen schaden, aldus de moeder. Als laatste stelt de moeder dat zij belangrijke beslissingen ten aanzien van de minderjarigen nimmer in de weg heeft gestaan en dat een ontheffing derhalve niets zal bijdragen aan de huidige situatie.
5. De raad – zo begrijpt het hof – handhaaft het advies zoals neergelegd in het raadsrapport van 6 december 2011, welk advies inhoudt dat de moeder dient te worden ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
6. Jeugdzorg heeft het hof per fax laten weten dat het laatste onderzoek van het Haags Ambulatorium naar het toekomstperspectief van de minderjarigen heeft plaatsgevonden in 2009 (rapport dateert van 4 augustus 2009) en dus niet – zoals uit het dossier blijkt – in 2007.
Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg desgevraagd verklaard dat de moeder en de minderjarigen vanaf 1 januari 2012 een keer in de vier weken met elkaar bellen. Deze belcontacten verlopen goed. De bezoekcontacten verlopen echter minder prettig. De moeder laat in het bijzijn van de minderjarigen een negatieve houding zien ten opzichte van Jeugdzorg. Zij heeft zelfs gedreigd te vertrekken naar de Filippijnen en ieder contact te verbreken met de minderjarigen als zij wordt ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen. De laatste keer dat er een bezoekcontact heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de minderjarigen, was in de meivakantie 2012. Wat opvalt, is dat met name [minderjarige 1] erg loyaal is naar de moeder. Jeugdzorg zal er alles aan doen om de bel- en bezoekcontacten tussen de moeder en de minderjarigen te behouden.
7. Pleegzorg Kompaan en De Bocht heeft schriftelijk laten weten dat de plaatsing van de minderjarigen bij de pleegouders moet worden gecontinueerd. Sinds de pleegzorgplaatsing zijn zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] in hun ontwikkeling sterk gegroeid. Het blijven echter – mede gezien de meegemaakte gebeurtenissen – kwetsbare kinderen en extra ondersteuning op sociaal emotioneel gebied blijft dan ook van belang. De minderjarigen hechten steeds meer aan de pleegouders en hun dochter. Er heerst in het gezin een open communicatieve sfeer en de pleegouders kunnen de minderjarigen de veiligheid, duidelijkheid en structuur bieden die zij nodig hebben. Wanneer de band die zij hebben opgebouwd met het pleeggezin wordt doorbroken, heeft dit een negatieve invloed op de gehele ontwikkeling van de minderjarigen. Pleegzorg is van mening dat de moeder wel een belangrijke rol moet blijven houden in het leven van de minderjarigen.
8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan een ouder van het gezag over één of meer van zijn kinderen worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Krachtens artikel 1:268, eerste lid, BW kan een ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Ingevolge het tweede lid, aanhef en sub a van dat wetsartikel, voor zover thans van belang, leidt deze regel uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan één jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging in artikel 1:254, eerste lid, BW af te wenden.
9. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep – waar de moeder overigens zonder opgaaf van reden niet is verschenen – komt het hof tot het oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daartoe dat uit het dossier en de informatie die Jeugdzorg tijdens de zitting in hoger beroep heeft gegeven is gebleken dat de moeder, mede gelet op haar eigen problematiek, de minderjarigen niet kan bieden wat zij nodig hebben. Het hof constateert dat de moeder – doordat zij bij voortduring niet beschikbaar is of kan zijn voor de minderjarigen, zelfs niet voor het onderhouden van een regelmatig omgangscontact – onvoldoende in staat is invulling te geven aan enige vorm van opvoeding van de minderjarigen. Zij ziet onvoldoende in hoe haar eigen handelen van invloed is op een evenwichtige groei van de minderjarigen. Aan een terugplaatsing bij de moeder wordt niet meer gewerkt en de onzekerheid over het opvoedingsperspectief blijft voortduren zolang de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing jaarlijks dienen te worden verlengd. Gelet op het feit dat de minderjarigen sinds 2008 uit huis zijn geplaatst, dat zij zich inmiddels goed ontwikkelen en hechten in het pleeggezin en dat de pleegouders het contact tussen de moeder en de minderjarigen niet belemmeren, acht het hof het in het belang van de minderjarigen dat hun verblijf daar bevestigd wordt. De minderjarigen hebben, mede gezien hun leeftijd, duidelijkheid en stabiliteit nodig.
10. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om uitvoering te geven aan het ouderlijk gezag over de minderjarigen en dat er gegronde vrees bestaat dat de maatregel van uithuisplaatsing door deze ongeschiktheid en onmacht van de moeder onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of de geestelijke belangen van de minderjarigen af te wenden. Het belang van de minderjarigen verzet zich daar niet tegen. Het hof is dan ook van oordeel dat aan alle wettelijke vereisten voor een ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarigen is voldaan.
11. Nog afgezien van het feit dat de moeder daartoe geen alternatief heeft aangedragen, ziet het hof onvoldoende reden om een ander dan Jeugdzorg te belasten met de voogdij over de minderjarigen.
12. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking in zijn geheel bekrachtigen.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Dordrecht voor wat betreft [minderjarige 1];
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank ’s-Gravenhage voor wat betreft [minderjarige 2].
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Leuven, van Nievelt en van den Wildenberg, bijgestaan door mr. Dooting als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2012.