GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 17 oktober 2012
Zaaknummer : 200.106.464/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-5950
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.D. Gelderloos te ’s-Gravenhage,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 7 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 februari 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 29 juni 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 22 mei 2012 een brief van 21 mei 2012 met bijlagen;
- op 4 september 2012 een brief van 3 september 2012 met bijlagen;
- op 10 september 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 6 september 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 13 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. G.L. Gijsberts, kantoorgenoot van haar advocaat;
- de advocaat van de vader.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] heeft schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 21 april 2000 van de rechtbank ’s-Gravenhage is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, voor zover in hoger beroep van belang en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vader, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [meerderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats];
- [meerderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats], verder: de minderjarige,
aan de moeder zal betalen een bedrag van respectievelijk f 250,-, f 250,- en f 150,- per maand.
Bij de bestreden beschikking is - met wijziging in zoverre van de beschikking van 21 april 2000 van de rechtbank ’s-Gravenhage - de door de vader bij vooruitbetaling aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige bepaald op:
- € 170,- per maand met ingang van 27 juli 2011 tot 1 januari 2012;
- € 91,- per maand met ingang van 1 januari 2012.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook: kinderalimentatie.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en (het hof leest:) opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader ten behoeve van de minderjarige een kinderalimentatie dient te voldoen:
- primair een bedrag van € 257,- per maand met ingang van 29 oktober 2010, althans met ingang van 4 februari 2011, zulks ook na 1 januari 2012;
- subsidiair, voor zover de vader aantoont na 1 januari 2012 daadwerkelijk werkloos te zijn geweest, een bedrag van € 257,- per maand met ingang van 29 oktober 2010, althans met ingang van 4 februari 2011, en een bedrag van € 187,- per maand met ingang van 1 januari 2012.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren, althans het appel van de moeder af te wijzen. Verder verzoekt de vader nog het volgende:
- primair de kinder- en / of jongmeerderjarige alimentatie ten behoeve van de minderjarige op nihil te stellen;
- subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen,
kosten rechtens.
4. Ten aanzien het verzoek van de vader om zijn aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op nihil te stellen overweegt het hof als volgt.
Een zelfstandig verzoek kan krachtens artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. Dit zou de processuele belangen van de moeder schaden en haar een feitelijke instantie ontnemen. De vader is dan ook niet-ontvankelijk in dit verzoek. Gelet hierop is de ondergrens – zoals ook ter zitting aan partijen is medegedeeld – voor de door de vader te betalen kinderalimentatie gelijk aan de bedragen zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, te weten met ingang van 27 juli 2011 tot 1 januari 2012 € 170,- per maand en met ingang van 1 januari 2012 € 91,- per maand.
Wijziging van omstandigheden
5. Nu de door de rechtbank aangenomen wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW), gelegen in de omstandigheid dat de vader sinds
29 oktober 2010 enkel nog kinderalimentatie voldoet ten behoeve van de minderjarige en niet langer voor de twee oudste kinderen van partijen, niet in geschil is, zal het hof beoordelen of de alimentatieverplichting van de vader jegens de minderjarige nog voldoet aan de wettelijke maatstaven, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.
6. De moeder kan zich niet verenigen met de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie. Volgens haar dient de ingangsdatum van de kinderalimentatie te worden vastgesteld op 29 oktober 2010. De vader had er op dat moment rekening mee moeten houden dat de minderjarige een hogere aanspraak op kinderalimentatie toekwam. Subsidiair is de moeder van mening dat als ingangsdatum 4 februari 2011 dient te gelden, aangezien de vader op die datum een brief van de advocaat van de moeder heeft ontvangen, waarop hij heeft gereageerd, en waaruit blijkt dat de moeder een hogere bijdrage aan kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige wenst te ontvangen.
7. De vader is van mening dat de rechtbank terecht de ingangsdatum heeft vastgesteld op 27 juli 2011, zijnde de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift. De vader heeft geen reserves waarmee hij een (hogere) kinderalimentatie met terugwerkende kracht zou kunnen betalen. Daarbij komt dat hij sedert 2005 ook voor een minderjarig kind uit zijn huidige huwelijk onderhoudsplichtig is. Als laatste stelt de vader dat de moeder lang heeft gewacht met het indienen van het verzoekschrift, hetgeen voor haar rekening en risico komt.
8. Het hof acht het redelijk en billijk om - evenals de rechtbank - de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, te weten 27 juli 2011, als ingangsdatum aan te houden, aangezien de vader er vanaf die datum rekening mee heeft kunnen houden dat hij mogelijk een hogere onderhoudsbijdrage voor de minderjarige diende te voldoen. Het hof ziet in de stellingen van de moeder geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Behoefte van de minderjarige
9. De behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van € 340,- per maand staat als niet bestreden vast. Dit eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige dient door beide partijen naar rato van hun draagkracht te worden gedragen.
10. Bij het vaststellen van de draagkracht van de vader heeft de rechtbank een tweetal periodes onderscheiden. Voor de periode van 27 juli 2011 tot 1 januari 2012 heeft de rechtbank een inkomen van € 30.000,- bruto op jaarbasis, te vermeerderen met 8 procent vakantietoeslag, in aanmerking genomen. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de pensioenpremie, de aanvullende pensioenpremie reparatie WAO-gat, de bijtelling werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet en het kindgebonden budget van € 1.107,- netto per jaar. Voor de periode vanaf 1 januari 2012 heeft de rechtbank een inkomen van € 20.835,- bruto op jaarbasis in aanmerking genomen, overeenkomstig de door de vader in eerste aanleg overgelegde uitkeringsgegevens over 2010, inclusief de bijtelling uitkeringsinstantiebijdrage Zorgverzekeringswet. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het kindgebonden budget van € 1.307,- netto per jaar. De rechtbank heeft de norm voor een alleenstaande in aanmerking genomen en een draagkrachtpercentage van 70. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de fiscale heffingskortingen. De rechtbank heeft de volgende maandlasten van de vader in aanmerking genomen: € 502,- kale huur, € 130,- basis en aanvullende premie ziektekostenverzekering en € 13,- eigen risico zorgverzekering.
11. De moeder stelt in haar beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte bij het bepalen van de draagkracht na 1 januari 2012 heeft aangenomen dat de vader werkeloos zou worden. De moeder betwijfelt dit ten zeerste. De vader dient hierover duidelijkheid te verschaffen, aldus de moeder. Verder stelt de moeder dat de vader tezamen met zijn huidige echtgenote zwarte inkomsten uit werkzaamheden geniet. Zij heeft een folder van een ‘bruiloftsactiviteitenbedrijf’ (bijlage bij het faxbericht van 10 september 2012) overgelegd. Volgens de moeder maakt de vader video- en foto-opnames tijdens Turkse bruiloften. Zijn huidige vrouw verzorgt het naaiwerk van de bruidstafels. Uit andere hoofde is de moeder bekend dat in deze markt veel geld omgaat. Als laatste stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte geen rekening ermee heeft gehouden dat de vader zijn woonlasten kan delen.
12. Ter zitting is namens de moeder aanvullend verklaard dat geen rekening moet worden gehouden met de door de vader opgevoerde schuld van in totaal € 2.000,-, zoals die zou moeten blijken uit de door de vader overgelegde schuldbekentenis d.d. 2 juni 2012 (productie 4 bij faxbericht van 6 september 2012). De tekst van deze schuldbekentenis is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Daarbij komt dat deze schuld geen voorrang dient te genieten boven de kinderalimentatie, aldus de moeder.
13. Het hof overweegt als volgt. Bij het vaststellen van de draagkracht van de vader neemt het hof de berekening van de rechtbank als uitgangspunt, met dien verstande dat het hof op hele bedragen afrondt.
14. Ten aanzien van het inkomen van de vader vanaf 1 januari 2012 overweegt het hof als volgt.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de vader voldoende heeft aangetoond dat zijn 0 urencontract bij Nacap Telecom B.V. na 1 januari 2012 niet is verlengd. Het hof gaat er dan ook van uit dat de vader sindsdien is aangewezen op een WW-uitkering. In afwijking van het door de rechtbank in aanmerking genomen inkomen gaat het hof voor de periode vanaf 1 januari 2012 uit van het gemiddelde netto inkomen zoals dat blijkt uit de door de vader bij faxbericht van 6 september 2012 overgelegde betaalspecificaties WW van juli 2012 en augustus 2012 (inclusief 5 procent vakantiegeld). Het hof zal geen rekening houden met inkomsten uit zwart werk, nu de moeder deze stelling bij gemotiveerde betwisting daarvan door de advocaat van de vader, onvoldoende heeft onderbouwd.
15. Ten aanzien van de woonlasten van de vader merkt het hof het volgende op. Het hof neemt anders dan de rechtbank - voor beide periodes de helft van de door de vader opgevoerde woonlasten in aanmerking (te weten € 251,- per maand), aangezien de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn huidige vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De enkele stelling dat zijn vrouw niet in staat is te werken in verband met de zorg voor hun kind en gezondheidsklachten, acht het hof daartoe onvoldoende.
16. Met betrekking tot de door de vader opgevoerde schuld van in totaal € 2.000,- overweegt het hof als volgt. Als uitgangspunt geldt dat op iemands draagkracht in beginsel alle schulden van invloed zijn. De vader heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aangetoond dat hij een schuld heeft van € 2.000,-. Een en ander blijkt niet duidelijk uit de door hem overgelegde schuldbekentenis. Daarnaast heeft de vader niet aangetoond wat dit betekent voor zijn draagkracht. De vader heeft weliswaar een draagkrachtberekening gemaakt, doch het hof heeft daarin geen inzicht verkregen. Nu de vader voorts niet de noodzaak van de gestelde lening heeft aangetoond, houdt het hof geen rekening met deze opgevoerde schuld.
17. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de vader, rekening houdend met zijn onderhoudsplicht jegens het kind uit zijn huidige huwelijk en de minderjarige en inclusief het fiscale voordeel, voor de periode van 27 juli 2011 tot 1 januari 2012 € 643,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2012 € 425,- per maand.
Draagkracht van de moeder
18. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de draagkracht van de moeder over de periode van 27 juli 2011 tot 1 januari 2012 vastgesteld op € 178,- per maand en vanaf 1 januari 2012 op € 304,- per maand. Door partijen is hiertegen niet gegriefd, zodat ook het hof van deze draagkracht van de moeder zal uitgaan.
Verdeling kosten minderjarige
19. Nu de draagkracht van de vader moet worden verdeeld over twee kinderen is de voor de minderjarige beschikbare draagkracht € 320,- per maand voor de periode van 27 juli 2011 tot 1 januari 2012 en € 212,- per maand vanaf 1 januari 2012.
20. Uit vergelijking van de draagkracht van de ouders is het hof van oordeel dat het aandeel van de vader in de kosten van de minderjarige over de periode van 27 juli 2011 tot 1 januari 2012 € 218,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2012 € 140,- per maand. De bestreden beschikking zal dan ook worden vernietigd.
21. Nu de draagkracht van de vader toereikend is om bovenvermelde bedragen te voldoen, zal de door de vader te betalen kinderalimentatie voor die periodes op die bedragen worden vastgesteld en de bestreden beschikking worden vernietigd.
22. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof aanleiding de beslissing ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg te bekrachtigen en in hoger beroep de proceskosten te compenseren.
23. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige op nihil te stellen;
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 21 april 2000 van de rechtbank ’s-Gravenhage - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige voor de periode van 27 juli 2011 tot 1 januari 2012 op € 218,- per maand en met ingang van 1 januari 2012 op € 140,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Husson en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2012.