GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 10 oktober 2012
Zaaknummer : 200.110.123/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-823
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.T. Wernsen te ’s-Gravenhage,
de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 18 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 juni 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 12 september 2012 een brief van 11 september 2012 met bijlagen.
De zaak is op 19 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw M. Koot namens de raad;
- de vader;
- mevrouw C. Sanchez, mevrouw J.F. Langeveld en de heer R.C. Verwoerdt namens Jeugdzorg.
Jeugdzorg heeft ter zitting nog een stuk overgelegd (aanvullende informatie betreffende het hulpverleningsproces) waartegen geen bezwaar is gemaakt. Het hof betrekt dit stuk bij de overwegingen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 21 maart 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage is bevestigd de mondelinge uitspraak van 20 maart 2012, inhoudende dat [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats], verder: [minderjarige 1], van 20 maart 2012 tot 22 maart 2012 voorlopig onder toezicht wordt gesteld van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. Voorts is bij die beschikking (bevestigd dat) Jeugdzorg gemachtigd (is) [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang van 20 maart 2012 tot 22 maart 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 21 maart 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats], verder: [minderjarige 2] (verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen), van 22 maart 2012 tot 4 april 2012 voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdzorg. Voorts is bij die beschikking Jeugdzorg gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang van 22 maart 2012 tot 4 april 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 3 april 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage zijn de minderjarigen van 4 april 2012 tot 20 juni 2012 voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdzorg. Voorts is bij die beschikking Jeugdzorg gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang van 4 april 2012 tot 20 juni 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
Bij de bestreden beschikking zijn de minderjarigen van 20 juni 2012 tot 20 maart 2013 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg. Voorts is bij die beschikking Jeugdzorg gemachtigd de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 20 juni 2012 tot 20 september 2012, zulks ter effectuering van het aan die beschikking gehechte indicatiebesluit d.d. 18 april 2012. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De behandeling van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden tot de terechtzitting van 17 september 2012.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de moeder van rechtswege alleen het ouderlijk gezag uitoefent over de minderjarigen. De vader heeft de minderjarigen erkend.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarigen inmiddels door de kinderrechter is verlengd tot 15 oktober 2012.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarigen voor de periode van 20 juni tot 20 september 2012.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen en, (het hof leest:) in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek om verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen.
3. Namens de raad en Jeugdzorg is ter terechtzitting het beroep bestreden.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
4. De moeder kan zich niet verenigen met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen. Zij stelt dat de noodzaak voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet is aangetoond. Immers, niet staat vast dat het lichamelijk letsel dat bij [minderjarige 1] is geconstateerd het gevolg is van mishandeling. De moeder stelt dat dit letsel ook het gevolg kan zijn geweest van het te hardhandig vastpakken door bijvoorbeeld de verjaardagsgasten die de verjaardag van [minderjarige 2] kwamen vieren. Volgens de moeder kan geen enkele ouder te allen tijde zijn of haar kind beschermen tegen alle mogelijke soorten ongelukken en/of schadelijk handelingen door derden. De moeder stelt dat de minderjarigen zo spoedig mogelijk weer bij haar of bij de grootouders vaderszijde (al dan niet in aanwezigheid van de moeder) moeten gaan wonen. Het forensisch onderzoek en het persoonlijkheidsonderzoek dienen dan te worden afgewacht, aldus de moeder.
5. Ter terechtzitting is namens de moeder nog verklaard dat zij wil bewijzen dat zij een goede moeder is die de minderjarigen kan beschermen, doch dat zij daartoe nauwelijks de mogelijkheid krijgt. Zowel de raad als Jeugdzorg stellen zich hierin naar de mening van de moeder te afwachtend op. Het persoonlijkheidsonderzoek alsmede het forensisch onderzoek zijn nog immer niet uitgevoerd. Daarnaast wordt door Jeugdzorg niet gewerkt aan uitbreiding van de omgangscontacten, terwijl uit informatie van de Stichting Jeugdformaat naar voren komt dat deze contacten juist goed verlopen. De ouders staan open voor hulp en zijn leerbaar. Voorts spelen de grootouders vaderszijde een positieve rol in het leven van de ouders en de minderjarigen. Zij kunnen echter – in verband met het strafrechtelijke verleden van grootvader – niet worden ingezet als pleegouders van de minderjarigen.
6. De vader heeft ter zitting te kennen gegeven achter het standpunt van de moeder te staan.
7. De raad heeft ter terechtzitting laten weten dat, hoewel de ouders druk bezig zijn hun situatie te verbeteren (mede met hulp van de reclassering), de door Jeugdzorg gestelde werkdoelen nog niet voldoende zijn behaald. Zo heeft de moeder nog geen eigen woning (met als gevolg dat de omgangscontacten nog niet kunnen worden uitgebreid), heeft zij (evenals de vader) nog geen persoonlijkheidsonderzoek ondergaan en is er ook nog niet duidelijk wanneer het forensisch onderzoek zal starten. Op dit moment bestaat er naar de mening van de raad nog geen, althans onvoldoende duidelijkheid over de vraag of de veiligheid van de minderjarigen is gewaarborgd in de thuissituatie. De raad handhaaft dan ook zijn verzoek in eerste aanleg.
8. Namens Jeugdzorg is ter terechtzitting verklaard dat, hoewel er in de situatie van de ouders vorderingen zichtbaar zijn, deze nog niet voldoende zijn voor een terugplaatsing van de minderjarigen. Jeugdzorg heeft een actie-agenda gemaakt. Elke maand vindt er een evaluatiegesprek plaats met de ouders.
9. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog bestaan. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
10. Het hof oordeelt als volgt. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat de minderjarigen in maart 2012 met spoed uit huis zijn geplaatst vanwege een onveilige situatie bij de vader en de moeder. De directe aanleiding was de melding van de kinderarts op 19 maart 2012. [minderjarige 1] bleek, destijds twee maanden oud, vijf gebroken ribben met callusvorming te hebben. De ouders konden geen verklaring voor de toedracht geven voor het ontstaan van deze gebroken ribben. Gedurende de (spoed)uithuisplaatsing van de minderjarigen heeft de raad een uitgebreider rapport uitgebracht, gedateerd 24 april 2012. Uit dit onderzoeksrapport komt naar voren dat er, teneinde de ontwikkelingsperspectieven van de minderjarigen veilig te stellen, verschillende onderzoeken moeten plaatsvinden. Zo dient er een persoonlijkheidsonderzoek bij beide ouders te worden afgenomen, moet er een netwerkonderzoek plaatsvinden bij de grootouders vaderszijde en dient er te worden bezien of een forensisch onderzoek nodig is. Ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking hadden deze onderzoeken nog niet plaatsgevonden. Duidelijkheid omtrent de opvoedingsvaardigheden van de ouders en hun problematiek, duidelijkheid over de vraag of de minderjarigen nu wel of niet bij de grootouders vaderszijde kunnen worden geplaatst, alsmede duidelijkheid over wie of wat de oorzaak is van het letsel van [minderjarige 1], heeft de rechtbank ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking niet kunnen verkrijgen. Gelet hierop en gelet op het feit dat deze duidelijkheid er op het moment van de zitting in hoger beroep ook nog niet was, is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing tot
20 september 2012 noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
11. Het hof merkt nog het volgende op. Het hof heeft tijdens de zitting in hoger beroep moeten constateren dat er bij partijen en Jeugdzorg nog geen duidelijkheid bestaat over de vraag wie het persoonlijkheidsonderzoek bij de ouders gaat afnemen en wanneer. Ook is nog niet duidelijk binnen welk tijdsbestek het forensisch onderzoek wordt gestart. Ter zitting is met partijen gesproken over wie verantwoordelijk is voor het in gang zetten van deze onderzoeken. Ook is gesproken over de noodzaak van begeleiding hierbij vanuit Jeugdzorg. Gebleken is dat Jeugdzorg geen indicatie kan afgeven voor het laten uitvoeren van het persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder en de vader. Dit is voor Jeugdzorg slechts mogelijk in het geval de minderjarigen zelf worden onderzocht. Bij een dergelijk onderzoek kunnen de ouders worden betrokken. Een onderzoek in het kader van volwassenen psychiatrie kan niet worden geïndiceerd door Jeugdzorg. Het ligt op de weg van de ouder(s) een indicatie ter zake te verkrijgen, bijvoorbeeld via de huisarts. Het hof wenst in dit kader te benadrukken dat, zolang de betreffende ouder zijn of haar medewerking wil en blijft verlenen, het de verantwoordelijkheid is van Jeugdzorg intensieve begeleiding te bieden aan de ouder(s) bij het verkrijgen van de juiste indicatie en de te formuleren relevante onderzoeksvragen.
Verzoek (subsidiair) tot aanhouding van de zaak
12. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de advocaat van de moeder ter zitting verzocht, de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van informatie van Jeugdformaat over de begeleide omgang. Dit verzoek wordt derhalve afgewezen.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van den Wildenberg en van Leuven, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2012.