ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6936

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.108.552/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een mentor in een geschil over mentorschap

In deze zaak gaat het om een geschil over de benoeming van een mentor voor een betrokkene die verblijft in een zorginstelling. De verzoeker, die de broer van de betrokkene is, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter die [belanghebbende 3] tot mentor had benoemd. De verzoeker stelt dat hij, als broer, de mentor zou moeten zijn en dat de rechtbank ten onrechte [belanghebbende 3] heeft benoemd. Hij heeft in het verleden beperkt contact gehad met de betrokkene, maar sinds een jaar is er weer contact en ervaart de betrokkene dit als positief. De verzoeker voelt zich verplicht om betrokken te zijn bij de zorg voor zijn zus en is van mening dat de huidige situatie niet in haar belang is.

Aan de andere kant stelt [belanghebbende 3], die ook als bewindvoerder optreedt, dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. Hij is al lange tijd betrokken bij de verzorging van de betrokkene en de samenwerking met de zorginstelling verloopt naar tevredenheid. [belanghebbende 3] betwist dat het in het belang van de betrokkene is om de verzoeker als mentor te benoemen, en stelt dat de betrokkene geen behoefte heeft aan een mentor, aangezien zij positief reageert op zijn aanwezigheid.

Het hof overweegt dat de noodzaak tot mentorschap niet in geschil is, maar dat de keuze van de persoon van de mentor ter beoordeling staat. Het hof stelt vast dat de verzoeker recentelijk weer contact heeft met de betrokkene en dat dit contact goed verloopt. Gelet op de betrokkenheid van de verzoeker en zijn verantwoordelijkheid, besluit het hof om af te wijken van de wettelijke voorkeur en benoemt de verzoeker tot mentor. De bestreden beschikking wordt vernietigd en de verzoeker wordt benoemd tot mentor over de betrokkene.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 14 november 2012
Zaaknummer : 200.108.552/01
Rekestnummer rechtbank : 11-83933
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat mr. M.J.M.T. van Maarle te Zoetermeer.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats],
verblijvende in Stichting Zorgverlening ’s Heeren Loo, locatie Noordwijkerduin te Noordwijk,
hierna te noemen: de betrokkene,
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 2],
3. [belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [belanghebbende 3] (de mentor tevens bewindvoerder van de betrokkene),
advocaat mr. J.A.J. Hendriks te ’s-Gravenzande.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
[verzoeker] is op 19 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 maart 2012 van de kantonrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage, locatie Leiden.
[belanghebbende 3] heeft op 30 juli 2012 een verweerschrift ingediend (met bijlagen).
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van [verzoeker]:
- op 28 juni 2012 een brief van 27 juni 2012 met bijlage.
De zaak is op 11 oktober 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- [verzoeker], bijgestaan door zijn advocaat;
- de betrokkene, vergezeld door haar begeleidster mevrouw J.H. Heezen;
- [belanghebbende 3], bijgestaan door zijn advocaat.
[belanghebbende 2] (een broer van de betrokkene) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene en is [belanghebbende 3] benoemd tot mentor.
Het hof gaat uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat [belanghebbende 3] tevens de bewindvoerder is van de betrokkene.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de persoon van de mentor.
2. [verzoeker] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en (het hof begrijpt:), in zoverre opnieuw beschikkende, hem tot mentor over de betrokkene te benoemen.
3. [belanghebbende 3] bestrijdt het beroep.
4. [verzoeker] stelt dat de rechtbank ten onrechte [belanghebbende 3] tot mentor heeft benoemd. Volgens hem had de rechtbank hem – als zijnde de broer van de betrokkene – tot mentor moeten benoemen. Door familieomstandigheden is het contact tussen [verzoeker] en de betrokkene in het verleden zeer beperkt geweest. Nu deze familieomstandigheden zich thans niet meer voor doen, is het de grote wens van [verzoeker] om betrokken te worden bij de zorg van de betrokkene. Hij voelt zich daartoe, als overgebleven familielid, ook verplicht. Inmiddels heeft [verzoeker] al weer gedurende een jaar contact met de betrokkene. Zij ervaart dit contact volgens [verzoeker] als prettig en is zichtbaar blij als hij weer langskomt. [verzoeker] betreurt het dat hij door de Stichting Zorgverlening ’s Heeren Loo (verder: de stichting) nauwelijks betrokken wordt bij de zorg van de betrokkene. Zij zien [belanghebbende 3] als het aanspreekpunt. Ook voorheen werd aan [verzoeker] weinig informatie verschaft omdat [belanghebbende 3] (niet alleen bewindvoerder maar ook) de cliëntvertegenwoordiger was van de betrokkene. Daarnaast geeft ook [belanghebbende 3] nauwelijks informatie over het wel en wee van de betrokkene, terwijl [belanghebbende 3] in een eerdere procedure bij de rechter ten aanzien van het bewindvoerderschap de bereidheid heeft getoond om zich jegens hem en [belanghebbende 2] coöperatief op te stellen. [verzoeker] acht het niet bezwaarlijk indien de taak van bewindvoerder en mentor niet in één hand zijn verenigd; [belanghebbende 3] kan als bewindvoerder blijven optreden en de financiële belangen van de betrokkene behartigen en [verzoeker] kan dan de verantwoordelijkheid voor de persoonlijke zorg van de betrokkene overnemen. Indien zijn verzoek wordt afgewezen, vreest [verzoeker] dat hij gedurende het leven van de betrokkene waarschijnlijk geen rol van betekenis meer kan spelen, althans niet over het meedenken over de zorg die de betrokkene (in de toekomst) behoeft.
5. [belanghebbende 3] stelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. [belanghebbende 3] is reeds bewindvoerder van de betrokkene en daarnaast al lange tijd betrokken bij de verzorging van de betrokkene. De samenwerking tussen [belanghebbende 3] en de stichting, alwaar de betrokkene al sinds 1956 verblijft, verloopt naar tevredenheid. Volgens [belanghebbende 3] heeft [verzoeker] onvoldoende aangetoond waaruit blijkt dat het belang van de betrokkene erbij gediend is indien hij - in afwijking van de wettelijke voorkeur - als mentor van de betrokkene wordt benoemd. [belanghebbende 3] betwist niet dat het in het belang van de betrokkene is dat zij geregeld contact heeft met [verzoeker]. Integendeel, ook [belanghebbende 3] heeft bemerkt dat zij zichtbaar positief reageert op de aanwezigheid van [verzoeker]. [belanghebbende 3] zal dit contact dan ook zeker niet in de weg staan. Voor een dergelijk contact is een mentorschap echter niet nodig, aldus [belanghebbende 3]. Voorts zijn zowel de stichting als [belanghebbende 3] – in tegenstelling tot [verzoeker] stelt – wel degelijk bereid [verzoeker] te informeren over (de verzorging van) de betrokkene. [belanghebbende 3] wenst echter geen persoonlijk contact met [verzoeker] gezien de verhoudingen tussen hen. Een verzoek om informatie heeft [belanghebbende 3] overigens nog niet van [verzoeker] ontvangen. De stichting en ook [belanghebbende 3] hechten er waarde aan indien het bewindvoerderschap en mentorschap in één hand zijn (zoals de wet ook voorschrijft); op die wijze hoeven beslissingen van zorginhoudelijke aard die vaak ook financiële gevolgen hebben niet door twee verschillende personen (die bovendien moeilijk met elkaar communiceren) genomen te worden.
6. De begeleidster van de betrokkene heeft ter zitting verklaard het vervelend te vinden dat [verzoeker] de informatieverstrekking door de stichting als ‘slecht’ heeft ervaren; de stichting meent juist alles te hebben gedaan om de vragen van [verzoeker] te beantwoorden en hem van informatie te voorzien over de verzorging van de betrokkene.
7. Het hof stelt voorop dat de noodzaak tot mentorschap niet in geschil is en dat slechts ter beoordeling aan het hof voorligt de keuze van de persoon van de mentor.
8. Ingevolge artikel 1:452 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is de rechter verplicht om bij de benoeming van een mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene te volgen, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Bij gebreke van een uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, wordt de mentor bij voorkeur benoemd uit de kring van personen omschreven in lid 4 van voormeld artikel (familiekring). Lid 5 van voormeld artikel noemt nog een verdere voorkeur. De wet geeft in dat artikellid aan dat indien ten behoeve van de betrokkene in een bewind als bedoeld in titel 19 van het BW is voorzien (zoals in de onderhavige zaak het geval is), bij voorkeur – indien de bewindvoerder een natuurlijke persoon is – de bewindvoerder tot mentor wordt benoemd.
9. Ter zitting heeft het hof kunnen vaststellen dat de betrokkene niet bij machte is om haar wil te bepalen. Het bepaalde in artikel 1:452 lid 3 BW is dan ook niet van toepassing, hetgeen betekent dat de vooromschreven wettelijke voorkeur dient te worden gevolgd. Van de wettelijke voorkeur tot benoeming kan echter door de rechter worden afgeweken.
10. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat [belanghebbende 3] jarenlang betrokken is bij de persoonlijke verzorging van de betrokkene en daarnaast sinds 1 januari 2011 fungeert als (opvolgend) bewindvoerder. [verzoeker] daarentegen heeft – vanwege familieomstandigheden – sinds een jaar pas weer contact met de betrokkene. Gebleken is echter dat dit contact goed verloopt; de betrokkene reageert zichtbaar positief op de aanwezigheid van [verzoeker]. Hoewel [verzoeker] pas sinds korte tijd weer een rol speelt in het leven van de betrokkene, ziet het hof toch – gelet op zijn betrokkenheid, die ook ter zitting is gebleken, en verantwoordelijkheid die hij toont richting (de verzorging van) zijn zus – aanleiding om hem, als broer van de betrokkene, tot mentor te benoemen en daarmee dus af te wijken van de wettelijke voorkeur zoals vermeld in artikel 1:452 lid 5 BW. Niet gebleken is dat [verzoeker] ongeschikt is om de taak van mentor ten behoeve van de betrokkene in te vullen. Het feit dat [verzoeker] vragen heeft aan de stichting en graag dingen anders ziet (zoals het meenemen van de betrokkene buiten het terrein van de stichting), maakt nog niet dat hij als mentor niet goed zou fungeren. Integendeel, het hof acht het juist positief dat [verzoeker] zich bekommert over het welzijn (tijdsbesteding) van de betrokkene. Het hof verwacht niet dat de onderlinge verhoudingen tussen [belanghebbende 3] en [verzoeker], die niet optimaal zijn te noemen, in de weg zullen staan aan een goede invulling van hun taken als bewindvoerder c.q. mentor. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en [verzoeker] – als broer van de betrokkene – benoemen tot mentor.
11. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt [verzoeker], geboren [in] 1955 te ’s-Gravenhage, tot mentor over de betrokkene.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Van Wijk, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2012.