ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ7065

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.107.848.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. van Kempen
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ondertoezichtstelling van minderjarigen na slechte verstandhouding tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, die van 6 maart 2012 tot 6 maart 2013 onder toezicht van Jeugdzorg waren gesteld. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was van mening dat de ondertoezichtstelling ten onrechte was opgelegd en dat de rechtbank niet alle relevante feiten en omstandigheden had meegewogen. De slechte verstandhouding tussen de ouders was een belangrijk punt van zorg, maar volgens de moeder was er geen sprake van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen. De vader, die de minderjarigen had erkend, was van mening dat de ondertoezichtstelling moest worden voortgezet.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2012 en de voortzetting op 5 september 2012, werd duidelijk dat de minderjarigen zich goed ontwikkelden en dat er geen zorgen waren over hun welzijn. De raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg gaven aan dat de ouders elkaar diskwalificeerden, wat een negatieve invloed op de kinderen kon hebben. Het hof oordeelde dat de problemen tussen de ouders niet in het belang van de minderjarigen waren, maar dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was aangetoond. De ouders waren goede opvoeders en de omgangsregeling verliep goed.

Het hof concludeerde dat er geen gronden waren om de ondertoezichtstelling te handhaven en heeft deze per direct opgeheven. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de periode na 26 september 2012, maar werd bekrachtigd tot die datum. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarigen en de noodzaak voor begeleiding buiten het kader van de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 26 september 2012
Zaaknummer : 200.107.848/01
Rekestnummer rechtbank : 12-479
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. de Kluiver te ’s-Gravenhage,
tegen
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F. Borger van der Burg-Holstede te Rijswijk;
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 5 juni 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 maart 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage. De moeder heeft op 26 juli 2012 een aanvullend beroepschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 17 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
-
De zaak is op 18 juli 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw E. van der Bij namens de raad;
- de heer P.G. Ziedses des Plantes en mevrouw I. Lourens (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg;
- de vader.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Op 5 september 2012 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw E. van der Bij namens de raad;
- mevrouw S. Mulder en mevrouw I. Lourens (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg;
- de vader.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de minderjarigen:
• [minderjarige 1], geboren [in 2010] te [geboorteplaats] en
• [minderjarige 2], geboren [in 2011] te [geboorteplaats],
van 6 maart 2012 tot 6 maart 2013 onder toezicht van Jeugdzorg gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de vader heeft de minderjarigen erkend.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van 6 maart 2012 tot 6 maart 2013.
2. De moeder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek althans het inleidend verzoek af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
3. De moeder voert ter onderbouwing van haar verzoek het volgende aan. De minderjarigen zijn geboren uit een niet-huwelijkse samenleving. De beëindiging van deze relatie is zeer problematisch verlopen. De moeder is van mening dat de rechtbank niet alle feiten en omstandigheden in aanmerking heeft genomen en de ondertoezichtstelling is gehanteerd in verband met de beëindigingsproblematiek en niet in verband met het belang van de minderjarigen. Volgens haar is het verzoek tot ondertoezichtstelling ten onrechte gehonoreerd op basis van de rapportage van de raad. Volgens de moeder is de rapportage innerlijk tegenstrijdig en wordt de echte problematiek niet onderkend. Gefocust wordt op de omgangsregeling. Enerzijds wordt vermeld dat er bij de kinderen geen enkele problematiek wordt aangetroffen (er zijn geen zorgen over de ontwikkeling), terwijl tegelijkertijd wordt geconstateerd dat een “bedreigde ontwikkeling van de kinderen afgewend dient te worden”. De moeder meent dat aan het criterium voor een ondertoezichtstelling niet wordt voldaan. Juist is dat de verstandhouding tussen de ouders erg slecht is. Er is echter te weinig gekeken naar de oorzaken hiervan, er is blind overgenomen wat de vader zegt, en het geheel is toegesneden op omgangsproblematiek en communicatieproblemen. De eerste gezinsvoogd heeft aangegeven dat een ondertoezichtstelling in feite niet de juiste weg is. Er zou mediation moeten plaatsvinden. De moeder meent dat dit een zinvol advies is, echter de vraag doet zich voor of de ouders niet eerst allebei een eigen traject dienen af te leggen.
4. Blijkens het raadsrapport van 8 februari 2012 is de raad van mening dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is om de bedreigde ontwikkeling van de kinderen af te wenden. De raad meent dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om te voorkomen dat de kinderen verder klem komen te zitten tussen hun ouders. De ouders moeten volgens de raad door een gezinsvoogd begeleid worden in de omgang en communicatie met elkaar om tot een goede omgang tussen de vader en de minderjarigen te komen. Ter aanvulling heeft de raad ter zitting verklaard dat de minderjarigen zich leeftijdsadequaat ontwikkelen, maar dat zij wel getuige zijn van de strijd tussen de ouders. Het lukt de ouders niet om de strijdbijl te begraven. De raad meent dat de ondertoezichtstelling gehandhaafd moet blijven. De ouders hebben nog aansturing nodig.
5. Jeugdzorg heeft ter zitting verklaard dat het goed gaat met de minderjarigen, maar dat de ouders elkaar diskwalificeren. Dit kan zijn weerslag hebben op de minderjarigen. De ouders communiceren niet goed met elkaar. De omgangsregeling op zich verloopt goed, alleen de overdrachtsmomenten verlopen stroef. In wezen is de slechte verstandhouding tussen de ouders de bron van de zorgen.
6. De vader wenst dat de ondertoezichtstelling gehandhaafd blijft.
Bezwaar tegen de bij brief van 17 juli 2012 ingediende stukken
7. De advocaat van de moeder heeft betoogd dat de door de vader bij brief van 17 juli 2012 in het geding gebrachte stukken door het hof bij de beoordeling van het geschil buiten beschouwing moeten worden gelaten, aangezien de advocaat van de vader zich niet in de onderhavige procedure heeft gesteld.
Het hof gaat aan het door de moeder gemaakte bezwaar voorbij. Anders dan in een bij dagvaarding ingeleide procedure is het in een verzoekschriftprocedure niet voorgeschreven dat een advocaat zich stelt. Zo kan een belanghebbende met een advocaat verschijnen ter mondelinge behandeling zonder dat deze zich heeft gesteld. De enkele omstandigheid dat op die wijze mogelijk heffing van griffierecht wordt voorkomen maakt nog niet dat geen acht mag worden geslagen op hetgeen een advocaat alsdan naar voren brengt. In het onderhavige geval heeft de advocaat van de vader op 17 juli 2012 een groot aantal stukken in het geding gebracht. Nu de eerdere mondelinge behandeling op 18 juli 2012 is aangehouden heeft de moeder voldoende gelegenheid gehad om kennis te nemen van die stukken en eventueel daarop te reageren. Van enige strijd met beginselen van een goede procesorde is dan ook naar het oordeel van het hof geen sprake.
8. Op grond van artikel 1:254 lid 1 BW kan de kinderrechter, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of zullen falen, een minderjarige onder toezicht stellen.
9. Het hof is van oordeel dat er onder de huidige omstandigheden geen grond aanwezig is om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te handhaven. Het hof stelt voorop dat het evident is dat de ongezonde strijd tussen de ouders niet in het belang van de minderjarigen is. Problemen tussen de ouders kunnen een grond vormen voor het (voortduren) van een ondertoezichtstelling indien de ontwikkeling van de minderjarigen door de wijze waarop de omgang tussen de minderjarigen en de tot omgang gerechtigde ouder plaatsvindt ernstig wordt bedreigd, en door middel van begeleiding door de gezinsvoogdij-instelling bij de uitvoering van de omgangsregeling kan worden tegengegaan. Het hof is niet van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarigen gebleken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat alle instanties het er over eens zijn dat het op dit moment goed gaat met de minderjarigen en dat zij zich leeftijdsadequaat ontwikkelen. Zowel de moeder als de vader zijn goede opvoeders. De ouders hebben ook - zij het stroef - onderling contact. Er zijn geen aanwijzingen van mishandeling van de minderjarigen of feiten waaruit een dergelijke ernstige bedreiging zou blijken. De omgangsregeling verloopt op zich goed en vindt plaats op de wijze zoals die is vastgelegd. Naar het oordeel van het hof hebben de raad en Jeugdzorg geen steekhoudende redenen aangevoerd op grond waarvan de ondertoezichtstelling van de minderjarigen dient te worden voortgezet. Zorgpunten die mogelijk in de toekomst zullen ontstaan, vormen onvoldoende grond om de ondertoezichtstelling te handhaven.
10. Bij het vooroverwogene heeft het hof heeft in aanmerking genomen dat de aangevraagde begeleiding bij Cardea ook doorgang zal vinden buiten het kader van een ondertoezichtstelling.
11. Uit het voorgaande volgt dat de ondertoezichtstelling met ingang van heden moet worden opgeheven. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de periode na 26 september 2012 dient te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de ondertoezichtstelling na heden en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen per 26 september 2012 op;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking tot heden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Kempen en van Montfoort, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2012.