ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ7794

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.108.348.01 en 200.108.350.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Pijls-olde Scheper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van minderjarige met de moeder en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en diverse voorzieningen zijn getroffen met betrekking tot de minderjarigen. De moeder verzoekt in hoger beroep om toestemming om met de minderjarigen te verhuizen naar [provincie], terwijl de vader zich verzet tegen deze verhuizing en de kinderalimentatie. De rechtbank had bepaald dat de moeder niet met de minderjarigen mocht verhuizen naar een plaats buiten de woonplaats van de vader, en dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen diende te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling is de situatie van beide ouders besproken, evenals de belangen van de minderjarigen. Het hof oordeelt dat de belangen van de vader en de minderjarigen zwaarder wegen dan die van de moeder. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat er een noodzaak is voor de verhuizing. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank om de verhuizing te verbieden en stelt de kinderalimentatie vast op € 64,- per maand per kind voor de periode van 28 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 en € 98,- per maand per kind met ingang van 1 oktober 2012. De overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd, en het verzoek van de moeder om de inboedel aan haar toe te wijzen wordt afgewezen. De proceskostenveroordeling van de vader wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Sector Civiel recht
Uitspraak : 7 november 2012
Zaaknummers : 200.108.348/01 en 200.108.350/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 11-4579 en FA RK 11-8519
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.L.A. Ruijs te [plaats],
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.H. Remmelink te [plaats].
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 15 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 maart 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 3 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 28 juni 2012 een brief van 26 juni 2012 met bijlagen;
- op 11 juli 2012 een brief van 9 juli 2012 met bijlagen;
- op 31 augustus 2012 een brief van 30 augustus 2012 met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 3 september 2012 een faxbericht van 2 augustus 2012 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 30 augustus 2012 zijn rapport van 28 augustus 2012 aan het hof overgelegd.
De zaak is op 13 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw M. Brouwer namens de raad.
De advocaat van de vader heeft ter zitting nog stukken overgelegd waartegen geen bezwaar is gemaakt. Het hof betrekt deze stukken bij de overwegingen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover thans van belang:
- de raad verzocht een onderzoek te verrichten dat antwoord dient te geven op de vraag welke regeling inzake de gezagsvoorziening, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van de minderjarigen [naam], geboren op [geboortedatum in] 2007 te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige I], en [naam], geboren op [geboortedatum in] 2010 te [geboorteplaats], verder: [de minderjarige II], hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen is te achten;
- bepaald dat [de minderjarige I] met ingang van zaterdag 7 april 2012 voorlopig een weekend per veertien dagen, van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, bij de vader zal zijn;
- bepaald dat de minderjarige [de minderjarige II] met ingang van 7 april 2012 voorlopig, en zolang zij nog geen twee jaar is, een dag per veertien dagen, in hetzelfde weekend als [de minderjarige I], bij de vader zal zijn, en zodra zij twee jaar is een weekend per veertien dagen als hiervoor omschreven;
- bepaald dat de moeder de minderjarigen zal brengen en halen;
- bepaald dat de moeder niet met de minderjarigen mag verhuizen naar een plaats buiten [woonplaats vader] dan wel buiten een plaats in de nabije omgeving van [woonplaats vader];
- het verzoek van de moeder te bepalen dat de minderjarigen de woonplaats van de moeder in [provincie] zullen volgen, afgewezen;
- bepaald dat de vader, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de moeder, die de minderjarigen verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 44,- per kind per maand;
- bepaald dat de vader € 2.000,- aan de moeder zal voldoen;
- bepaald dat ieder der partijen die schulden die op zijn of haar naam staan als eigen schulden voor zijn of haar rekening dient te nemen;
- bepaald dat ieder der partijen de helft van de schuld bij “[naam] voor zijn of haar rekening zal nemen;
- ter zake van de verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijke eigendom hebben, vastgesteld dat de vader aan de moeder dient af te geven:
• persoonlijke goederen, waaronder sieraden als armbanden en bedels;
• goederen van de kinderen van partijen;
• foto’s uit de babytijd van de kinderen van partijen;
• de trouwjurk van de moeder bij haar eerste huwelijk;
• trouwfoto’s;
• schoolrapporten;
• grote witte Kerstbeer met strik;
• de inrichting van de kamers van de kinderen van partijen;
• de wasmachine gekregen van de ouders van de moeder;
- iedere verdere beslissing ten aanzien van de gezagsvoorziening, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarigen aangehouden.
De beschikking is, behalve ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
In hoger beroep is voorts nog het volgende komen vast te staan:
- de echtscheidingsbeschikking is op 28 augustus 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- bij vonnis in kort geding van 30 augustus 2012 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Breda is de moeder veroordeeld tot nakoming van de bepaling met betrekking tot de verhuizing van de minderjarigen zoals deze is geformuleerd in de bestreden beschikking. Voorts is bij dat vonnis bepaald dat, voor het geval de moeder niet wenst terug te keren naar (de nabije omgeving van) [woonplaats vader], de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 14 april 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage zal worden gewijzigd in die zin dat de minderjarigen voorlopig zullen worden toevertrouwd aan de vader. De moeder is in dat geval veroordeeld tot afgifte van de minderjarigen aan de vader. De moeder zal een dwangsom van € 500,- per dag verbeuren indien zij in gebreke mocht blijven aan dit bevel te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 15.000,- kan worden verbeurd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de bepaling dat de moeder niet met de minderjarigen mag verhuizen naar een plaats buiten [woonplaats vader] dan wel buiten een plaats in de nabije omgeving van [woonplaats vader];
- de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook: kinderalimentatie;
- de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2. Het verzoek van de moeder zoals dit is gewijzigd houdt in dat zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de bepaling dat zij niet met de minderjarigen mag verhuizen naar een plaats buiten [woonplaats vader] dan wel buiten een plaats in de nabije omgeving van [woonplaats vader], de kinderalimentatie en de verdeling/verrekening van inboedel en schulden en, (het hof leest:) in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- de moeder met de minderjarigen mag verhuizen naar [provincie];
- de vader met € 350,- per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen;
- de gehele inboedel tot het privévermogen van de moeder behoort alsmede te bepalen dat de vader aan de moeder dient te voldoen een bedrag van € 3.840,- ter zake de gemeenschappelijke schulden, althans wordt het hof verzocht een dusdanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
- te bepalen dat de vader aan de moeder dient te voldoen een bedrag van € 389,- ter zake ten onrechte ontvangen kinderbijslag.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking, zo nodig met verbetering van gronden, te bekrachtigen en de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.
Verhuizing
4. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij niet met de minderjarigen mag verhuizen naar een plaats buiten [woonplaats vader] dan wel buiten een plaats in de nabije omgeving van [woonplaats vader]. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat zij – nog voor betekening van het vonnis in kort geding van 30 augustus 2012 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Breda – weer vanuit [plaatsnaam I] is teruggekeerd naar haar ouders in [woonplaats vader]. Het feit dat de moeder begin 2012 naar [plaatsnaam I] is verhuisd had verschillende redenen. Zo was volgens de moeder sprake van huiselijk geweld (met als gevolg dat zij geen rust in haar leven en dat van de minderjarigen kon vinden) en kon zij in de nabije omgeving van de woonplaats van de vader geen woonruimte krijgen vanwege lange wachtlijsten (zij kreeg geen urgentie). Bovendien had zij zowel haar broer als haar schoonzus in de nabije omgeving van [plaatsnaam I] wonen. De moeder heeft nog altijd de wens om naar [provincie] te verhuizen, te weten naar haar nieuwe partner in [plaatsnaam II]. Deze partner is gebonden aan zijn woonplaats, aangezien hij in die omgeving een vaste baan heeft en daarnaast een co-ouderschapsregeling is overeengekomen met betrekking tot zijn kinderen. De moeder is van mening dat een verhuizing naar [plaatsnaam II] geen nadelige gevolgen heeft voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de minderjarigen. Immers, ruimte voor een uitbreiding van de zorgregeling is er – zoals blijkt uit het raadsrapport van 28 augustus 2012 – thans niet. Daarnaast neemt de moeder de kosten van het halen en brengen van de minderjarigen voor haar rekening, zodat de vader ook hiervan geen nadelige financiële gevolgen ondervindt. De minderjarigen voelen zich prettig in [plaatsnaam II] in de weekenden dat zij daar verblijven; zij slapen daar in een voor hen ingerichte slaapkamer en spelen met hun halfzusjes en buurtkinderen.
5. De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist.
6. Namens de raad is ter zitting verwezen naar het raadsrapport van 28 augustus 2012 waarin wordt geadviseerd het gezamenlijk gezag van de ouders in stand te laten, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder te bepalen, alsmede de zorgregeling zoals die bij de bestreden beschikking voorlopig is vastgelegd wat betreft aard en frequentie (beperkt) uit te breiden (waarbij de kosten van het halen en brengen van de minderjarigen door de ouders als mogelijk gelijkwaardig dienen te worden gedragen). De raad is in de beantwoording van de onderzoeksvragen uitgegaan van de situatie dat de moeder woonachtig is in [woonplaats vader]. De raad heeft ter zitting benadrukt dat het van belang is dat de moeder de dagelijkse verzorging en opvoeding voor de minderjarigen kan blijven continueren, ongeacht of dit nu in [woonplaats vader] of in [plaatsnaam II] is. Niet zozeer de geografische afstand, doch de echtelijke strijd tussen partijen (waar de minderjarigen last van hebben) is de kern van het probleem, aldus de raad.
7. Het hof overweegt als volgt. Beide partijen hebben reële maar niet met elkaar te verenigen belangen. Het belang van de moeder is daarin gelegen dat zij tezamen met haar nieuwe partner met de minderjarigen een nieuw bestaan kan opbouwen in [plaatsnaam II]. De vader wenst de minderjarigen dicht bij zich te houden. De vader heeft op dit moment een goed contact met de minderjarigen. Een verhuizing van de minderjarigen naar [plaatsnaam II] zal daaraan afbreuk doen, te meer als de zorgregeling in de toekomst verder zou worden uitgebreid (zoals voorgesteld door de raad). De minderjarigen zijn het meest gediend – zoals ook uit het raadsrapport naar voren komt – met een frequent contact met beide ouders, dus ook met de vader.
8. Het hof is, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat de belangen van de vader en de minderjarigen bij het behoud van de huidige situatie zwaarder wegen dan het belang van de moeder om met de minderjarigen naar [plaatsnaam II] te verhuizen. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat sprake is van enige (economische) noodzaak tot verhuizing naar [plaatsnaam II]. De enkele omstandigheid dat de nieuwe partner van de moeder aan [plaatsnaam II] is gebonden vanwege zijn baan en de zorg voor zijn kinderen acht het hof daartoe onvoldoende. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder met de verhuizing(en) enkel haar eigen belang op het oog (gehad) en onvoldoende het belang van de minderjarigen en de vader. Voorts is niet komen vast te staan dat het voor de moeder niet mogelijk zou zijn om huisvesting te vinden in [woonplaats vader] dan wel de directe omgeving van [woonplaats vader]. Tot slot dient de rechtbank nog te beslissen over de zorgregeling en zou het verlenen van toestemming aan de moeder om te verhuizen daarop te veel ingrijpen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
9. Nu daartegen in hoger beroep geen grief is gericht, gaat het hof uit van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te weten 28 augustus 2012, als ingangsdatum van de door de vader te betalen kinderalimentatie.
Eigen aandeel van (ieder van) de ouders in de kosten van de minderjarigen
10. Namens de moeder is ter zitting de behoefte van de minderjarigen aan de orde gesteld, stellende dat dit onderwerp ligt verdisconteerd in hetgeen zij stelt over de kinderalimentatie. De moeder stelt dat bij de berekening van het netto gezinsinkomen aan de zijde van de vader geen rekening dient te worden gehouden met het vrij te laten bedrag (zoals de rechtbank heeft gedaan), doch met het reële inkomen van de vader ten tijde van de relatie van partijen. Immers, de minderjarigen mogen niet de dupe zijn van het faillissement van de vader. Dit reële inkomen dient volgens de moeder – bij gebrek aan financiële gegevens – te worden vastgesteld op een bedrag van € 2.114,- netto per maand, zoals blijkt uit het rapport berekening VTLB calculator van 15 maart 2011. Indien het hof toch wenst uit te gaan van een vrij te laten bedrag, dan dient dit een bedrag te zijn van € 1.691,- netto per maand. Het inkomen van de moeder heeft de rechtbank correct berekend, aldus de moeder.
11. Namens de vader is ter zitting gesteld dat, nu de moeder geen grieven heeft aangevoerd tegen de behoefte van de minderjarigen, dit onderwerp geen bespreking behoeft. De behoefte van de minderjarigen van € 220,- per kind per maand staat naar de mening van de vader vast. De vader heeft ter zitting laten weten dat hij wel degelijk financiële gegevens in het geding heeft gebracht over de periode dat hij gehuwd was met de moeder. Uit die gegevens volgt dat hij, nog voordat hij ging trouwen met de moeder op 15 juni 2007, al failliet was verklaard.
12. Het hof overweegt als volgt. In zaken van levensonderhoud kunnen ook in de loop van de procedure nog gronden worden aangevoerd. Het hof zal, nu dit in dit geval niet in strijd met de eisen van een goede procesorde wordt geacht, hetgeen de moeder heeft aangevoerd over de behoefte van de minderjarigen, beoordelen. Uit de door de vader overgelegde brief van zijn curator van 6 juni 2008 alsmede uit productie 20 bij het beroepschrift komt naar voren dat bij vonnis van 21 maart 2007 van de rechtbank ’s-Gravenhage het faillissement van de vader is uitgesproken. Het vrij te laten bedrag is destijds vastgesteld op € 980,84 per maand. Dit inkomen ligt veel lager dan het inkomen dat de vader voorheen ontving. Het hof is – evenals de rechtbank – van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met dit lagere inkomen bij de berekening van het netto gezinsinkomen, aangezien dit zijn feitelijke inkomen was gedurende het huwelijk van partijen en op het moment van uiteengaan van partijen. Het hof gaat derhalve uit van de behoefte van de minderjarigen zoals de rechtbank die heeft vastgesteld, te weten een bedrag van € 220,- per kind per maand (thans geïndexeerd € 222,86 per maand per kind).
Draagkracht vader
13. De moeder kan zich niet verenigen met het inkomen en de woonlasten zoals de rechtbank die bij de berekening van de draagkracht van de vader in aanmerking heeft genomen.
Inkomen
14. Ter zitting is namens de vader verklaard dat zijn faillissement op 17 augustus 2012 is opgeheven (zoals tevens blijkt uit productie 20 bij het beroepschrift), maar dat in de maanden augustus en september 2012 nog wel salarisafdrachten zijn gedaan in het kader van het faillissement, te weten € 389,12 netto per maand. De vader heeft ter zitting een salarisspecificatie overgelegd over de maand augustus 2012.
15. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de vader uitgaan van het inkomen zoals dat blijkt uit de door de vader ter zitting overgelegde salarisspecificatie, te weten € 3.216,- bruto per maand, te vermeerderen met 8 procent vakantietoeslag. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht voorts rekening met de pensioenpremie van € 331,90 per maand, de premie WIA van 8,56 per maand, alsmede met de door de werkgever maandelijks ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 204,16.
Woonlasten
16. Het hof houdt rekening met de volledige woonlasten van de vader aangezien de moeder – gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vader – niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vader samenwoont met zijn nieuwe partner en dus deze woonlasten kan delen. Dit betekent dat het hof rekening houdt met € 544,13 per maand aan huur, waarvan € 213,- in de bijstandsnorm is verdisconteerd.
17. Voorts houdt het hof rekening met de volgende lasten zoals deze uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijken en die door de moeder niet zijn betwist:
- € 106,25 per maand premie zorgverzekering, verminderd met € 49,- die in de bijstandsnorm begrepen is;
- € 50,- per maand kosten omgang minderjarigen. De vader heeft gesteld dat dit bedrag gelet op de inhoud van een toekomstige zorgregeling op € 75,- zou kunnen uitkomen, maar het hof houdt daar geen rekening mee, nu nog niet vast staat hoe de zorgregeling zal zijn.
18. Het hof ziet – anders dan de moeder – aanleiding om voor de periode van 28 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 rekening te houden met de salarisafdracht van € 389,12 netto per maand. Uit de door de vader overgelegde salarisspecificatie blijkt immers dat de vader dit bedrag feitelijk nog aan de curator diende te voldoen in het kader van afwikkeling van zijn faillissement.
19. Het hof gaat uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de alleenstaande ouderkorting.
20. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de vader, rekening houdend met zijn onderhoudsplicht jegens zijn twee andere kinderen en de minderjarigen, voor de periode van
28 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 € 421,- per maand bedraagt en met ingang van 1 oktober 2012 € 693,- per maand.
Draagkracht moeder
21. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de draagkracht van de moeder vastgesteld op € 260,- per maand per kind. De rechtbank is voor de berekening van de draagkracht van de moeder uitgegaan van de situatie dat de moeder in [woonplaats vader] woont en blijft wonen. Door de moeder is hiertegen niet gegriefd, zodat ook het hof van deze draagkracht zal uitgaan, nu naar het oordeel van het hof de moeder met de minderjarigen in of om [woonplaats vader] dient te blijven wonen.
Verdeling kosten kinderen
22. Nu de draagkracht van de vader moet worden verdeeld over vier kinderen is de voor de minderjarigen beschikbare draagkracht € 105,- per maand per kind voor de periode van 28 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 en € 173,- per kind per maand met ingang van 1 oktober 2012, vermeerderd met het fiscale voordeel komt dit voor de minderjarigen uit op € 206,- per maand per kind.
23. Uit een vergelijking van de draagkracht van de ouders is het hof van oordeel dat het aandeel van de vader in de kosten van de minderjarigen over de periode van 28 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 € 64,- per maand per kind bedraagt en met ingang van 1 oktober 2012 € 98,- per maand per kind.
24. Nu de draagkracht van de vader toereikend is om bovenvermelde bedragen te voldoen, zal de door de vader te betalen kinderalimentatie voor die perioden op die bedragen worden vastgesteld en de bestreden beschikking in zoverre worden vernietigd.
De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Inboedel
25. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte ten aanzien van de verdeling van de inboedel van partijen heeft vastgesteld dat de vader aan haar de goederen zoals opgesomd in het dictum van de bestreden beschikking dient af te geven. De moeder stelt dat deze goederen niet verdeeld behoeven te worden. Volgens haar behoort – gelet op de inhoud van het op 29 september 2004 door partijen gesloten samenlevingsovereenkomst – de volledige inboedel aan haar in eigendom toe. Weliswaar is staande huwelijk enige inboedel vervangen, maar deze vervangen inboedel is betaald door de moeder aangezien de vader daar – vanwege zijn faillissement – geen geld voor had. De moeder verzoekt dan ook te verklaren dat de gehele inboedel tot haar privévermogen behoort.
26. De vader stelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. De moeder heeft geen aankoopbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat alle goederen alleen aan haar toebehoren.
27. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de moeder daartoe in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Ook in hoger beroep heeft de moeder naar het oordeel van het hof haar verzoek ‘verklaring voor recht’ niet zodanig onderbouwd dat dit voor toewijzing in aanmerking komt.
Kosten van de huishouding
28. De moeder stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat ieder de schulden op eigen naam dient te voldoen, althans voor zijn of haar rekening dient te voldoen. Vanwege het faillissement van de vader zijn alle schulden die tijdens het huwelijk zijn gemaakt op haar naam gezet. De moeder betaalt dus alle schulden af, terwijl deze schulden feitelijk door de vader zijn aangegaan. Ter zake heeft de moeder bij brief van 30 augustus 2012 een overzicht van de gemaakte en betaalde schulden overgelegd.
29. De vader heeft de stelling van de moeder gemotiveerd betwist.
30. Het hof overweegt als volgt. Blijkens artikel 7 lid 4 van de akte van huwelijkse voorwaarden d.d. 12 juni 2007 kan de echtgenoot die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan hij op grond van het bepaalde in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden van partijen zou moeten dragen, dit meerdere van de andere echtgenoot terugvorderen, mits hij die vordering instelt binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar. Het hof constateert dat de moeder haar vordering tijdig heeft ingediend, te weten op 31 augustus 2012.
31. Het hof oordeelt als volgt. De moeder heeft ter zake een overzicht overgelegd, doch daarbij niet inzichtelijk gemaakt wat zij precies in het jaar 2011 aan kosten heeft voldaan en hoe die kosten naar evenredigheid van ieders inkomen in haar visie dienen te worden gedragen. Enige verdere toelichting is niet gegeven. Het hof ziet daarin aanleiding de bestreden beschikking op dit punt te bekrachtigen.
Proceskostenveroordeling
32. Het hof ziet geen reden om, zoals door de vader is verzocht, de moeder te veroordelen in de proceskosten en zal het verzoek derhalve afwijzen.
33. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen voor de periode van 28 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 op € 64,- per maand per kind en met ingang van 1 oktober 2012 op € 98,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2012.