GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 12 september 2012
Zaaknummer : 200.105.306/01
Rekestnrs. rechtbank : F1 RK 11-2188 en F1 RK 11-3144
appellant,
woonplaats,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. Withagen te Amsterdam,
geintimeerde
woonplaats
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 januari 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 12 juni 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 15 mei 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 23 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 31 juli 2012 een brief van 30 juli 2012 met bijlagen;
- op 8 augustus 2012 een fax van diezelfde datum met bijlagen.
van de zijde van de man:
- op 26 juli 2012 een brief van 25 juli 2012 met bijlagen.
De zaak is op 9 augustus 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaten van de vrouw en de man hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is voor zover in hoger beroep van belang – de echtscheiding uitgesproken – en is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de vrouw aan de man met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige telkens bij vooruitbetaling zal voldoen een bedrag van € 253,25 per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 9 mei 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarige.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken af te wijzen, met name het verzoek te bepalen dat de vrouw aan de man met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, telkens bij vooruitbetaling te voldoen een bedrag van € 253,25 per maand.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van de man in deze procedure, te bepalen conform het liquidatietarief.
Indiening van nadere stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling
4. Het hof stelt vast dat de door de vrouw op 8 augustus 2012 overgelegde stukken, bestaande uit productie 15, te weten een jaaropgave 2011, buiten de termijn van tien kalenderdagen als bedoeld in artikel 1.4.3. van het geldende procesreglement zijn overgelegd. Hoewel de man tegen het overleggen van deze stukken bezwaar heeft gemaakt, zal het hof acht slaan op deze stukken, nu deze stukken naar het oordeel van het hof kort en eenvoudig te doorgronden zijn.
Behoefte van de minderjarige
5. De behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van € 452,- per maand staat als niet bestreden vast.
6. Het hof hanteert de datum van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, te weten 9 mei 2012, als ingangsdatum.
7. Indien beide ouders na echtscheiding een inkomen hebben dat hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, ligt ter beoordeling voor wie van de ouders welk deel van de kosten van de minderjarige moet betalen. Het hof zal derhalve de draagkracht van de vrouw, respectievelijk van de man beoordelen. Het hof zal bij deze berekening van de draagkracht van beiden, conform de Tremanormen, de betrokken minderjarige buiten beschouwing laten, hetgeen meebrengt dat de vrouw en de man als alleenstaande worden aangemerkt.
Verdiencapaciteit
8. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een verdiencapaciteit van de vrouw van € 2.342,- bruto per maand. De vrouw is van mening dat bij het vaststellen van de draagkracht uit moet worden gegaan van haar huidige inkomen. Een urenuitbreiding bij haar huidige werkgever is thans niet mogelijk, aldus de vrouw.
9. De man stelt dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij haar resterende verdiencapaciteit aanwendt. De vrouw werkt thans drie dagen en heeft niet de zorg voor minderjarige kinderen.
10. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat de onderhoudsplichtige daadwerkelijk verwerft, maar wordt ook rekening gehouden met het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de nadere toekomst te verwerven (de verdiencapaciteit). Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende inzichtelijk gemaakt dat zij niet in staat is om haar overgebleven verdiencapaciteit te benutten. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij haar vooropleiding, vergelijkbaar met de Meao in Nederland, in Polen heeft genoten en dat zij thans tien jaren in dienst is bij haar huidige werkgever, alwaar zij intern is opgeleid. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat een urenuitbreiding bij werkgever niet mogelijk is en dat zij, gelet op de specifieke laboratoriumwerkzaamheden en de huidige economische situatie, geen andere baan kan vinden.
Het hof zal dan ook, anders dan de rechtbank, uitgaan van het huidige inkomen van de vrouw van € 24.685,- bruto per jaar, zoals dit blijkt uit de jaaropgave van 2011.
Huurwoning
11. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een kale huurprijs van € 450,- per maand. De vrouw stelt dat de kale huurprijs € 1.150,- per maand bedraagt, waarvan vanwege samenwoning de helft voor haar rekening komt.
12. De man stelt zich op het standpunt dat, indien wordt uitgegaan van een kale huurprijs van € 1.150,- per maand, dit bedrag gecorrigeerd dient te worden wegens een onredelijke woonlast.
13. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde huurovereenkomst blijkt dat de kale huurprijs van de woning van de vrouw € 1.150,- per maand bedraagt. Het hof zal - nu de vrouw haar lasten kan delen met haar huidige partner - rekening houden met een huurlast van € 575,- per maand welk bedrag het hof niet onredelijk voorkomt.
Kosten meubilering
14. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kosten voor de meubilering van de huurwoning van € 75,- per maand.
15. De man stelt zich op het standpunt dat de huurovereenkomst niet duidelijk is ten aanzien van de kosten voor de meubilering, zodat de man deze kosten betwist.
16. Het hof overweegt als volgt. Met de kosten van de meubilering houdt het hof geen rekening, nu deze geen deel uitmaken van de huur van de woning en geacht worden uit de zogeheten vrije ruimte te kunnen worden voldaan.
Herinrichtingskosten
17. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een schuld ter zake van herinrichtingskosten en derhalve met € 125,- per maand nu zij noodgedwongen de woning heeft verlaten en de inboedel in het bezit van de man is gebleven.
18. De man stelt zich op het standpunt dat het hem vreemd voor komt dat de vrouw kosten voor herinrichting heeft gemaakt nu zij, zoals zij stelt, een gemeubileerd huis huurt.
19. Het hof overweegt als volgt. De man heeft niet heeft betwist dat hij de inboedel zelf heeft gehouden. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw de noodzaak tot het maken van de herinrichtingskosten aangetoond en met verschillende aankoopbonnen voldoende onderbouwd. Het hof zal rekening houden met de door de vrouw gestelde herinrichtingskosten van € 125,- per maand.
20. Voorts houdt het hof rekening met de door de rechtbank vermelde, niet betwiste, lasten (120,75 euro premie zorgverzekering, eigen risico van € 170,-, algemene heffingskorting en arbeidskorting, persoonsgebonden aftrek wegens kinderalimentatie) en met een draagkrachtpercentage van 70.
21. Uit het vorenstaande volgt dat de vrouw een beschikbare draagkracht heeft van € 90,- per maand.
Verdiencapaciteit
22. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verdiencapaciteit van de man. Naar de mening van de vrouw is de man in staat een hoger inkomen te genereren.
23. De man stelt dat hij niet in staat is een hoger inkomen te genereren dan hij nu verdient. De man voert daartoe aan dat hij vanaf 1 juli 2010 fulltime bij een autobedrijf werkt en dat hij zich gelukkig prijst dat hij op vijftigjarige leeftijd een passende baan heeft gevonden.
24. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aangetoond dat hij thans niet in staat is een hoger inkomen te genereren dan hetgeen hij bij zijn huidige werkgever verdient, nu de man fulltime werkt en de zorg heeft voor de minderjarige. Het hof zal dan ook uitgaan van een inkomen uit arbeid van € 2.709,- bruto per maand.
Vermogen
25. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het inkomen uit vermogen van de man van € 200.000,-. De vrouw stelt dat rekening moet worden gehouden met een rendementsgrondslag van 10% in plaats het door de rechtbank gehanteerde percentage van 4%. Naar de mening van de vrouw dient de man in te teren op zijn vermogen.
26. De man stelt dat hij een vermogen heeft van € 227.000,- met een rendementsgrondslag van 4%. De man stelt dat hij meer dan de helft van de kosten van verzorging van de minderjarige op zich neemt en daarmee teert hij al in op zijn vermogen.
27. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het vermogen van de man thans € 267.000,- bedraagt. Nu de man niet heeft aangetoond wat het reële rendement is, gaat het hof uit van een fictief rendement uit vermogen van 4%.
Het hof is voorts van oordeel dat niet van de man behoeft te worden verwacht dat hij inteert op zijn vermogen, nu hij fulltime werkt en 4% van het rendement uit het vermogen reeds in aanmerking wordt genomen voor het bepalen van zijn draagkracht.
28. Voorts houdt het hof rekening met de door de rechtbank opgevoerde en niet betwiste posten (hypotheek van € 1029,- en eigenaarslasten van € 95,- per maand, zorgkosten € 126,- per maand, eigen risico van 170,- per jaar, algemene heffingskorting en arbeidskorting) en een draagkrachtpercentage van 70 %.
29. Uit het vorenstaande volgt dat de man een beschikbare draagkracht heeft van € 272,- per maand.
30. De draagkrachtvergelijking van de in rechtsoverweging 7 vermelde aandelen in de kosten van de minderjarige leidt tot een aandeel van de vrouw in die kosten van € 112,- per maand. Nu het hof haar draagkracht heeft becijferd op € 90,- per maand zal dit bedrag als bijdrage worden vastgesteld.
31. Nu het hof de alimentatie op een lager bedrag vaststelt, is de man gehouden het eventueel teveel door hem ontvangene terug te betalen, waartoe hij gezien zijn vermogen zeker in staat is.
32. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de vrouw geen contact heeft kunnen krijgen met de minderjarige, zodat haar bijdrage in de kosten kan worden gematigd vanwege grievend of krenkend gedrag van de man.
33. De man stelt zich op het standpunt dat de stelling van de vrouw niet is gebaseerd op de wet, nu een matiging van kinderalimentatie op deze grond niet mogelijk is. Voorts stelt de man dat de vrouw de omgang frustreert en niet wenste mee te werken aan mediation en hulpverleningsgesprekken.
34. Het hof passeert de stelling van de vrouw dat het grievende gedrag van de man jegens haar zijn weerslag dient te hebben in de verplichting tot betaling van de kinderalimentatie, nu vermeende gedragingen van de alimentatiegerechtigde nimmer grond vormen om tot een matiging van kinderalimentatie te komen.
Proceskosten veroordeling
35. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw de kosten van de procedure dient te voldoen, nu het appel onterecht is ingesteld.
36. De vrouw bestrijdt het standpunt van de man.
37. Het hof overweegt als volgt. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de man verzocht, de vrouw in de kosten van het geding te veroordelen en zal het verzoek van de man afwijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 9 mei 2012 op € 90,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Husson en Ibili bijgestaan door mr. Pol als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2012.