ECLI:NL:GHSHE:1998:1

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 1998
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
C199701117-RO
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M.J. Scheers
  • Th.L.J. Bod
  • Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring van de huwelijksovereenkomst in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ongeldigverklaring van een huwelijksovereenkomst, waarbij de appellante, [appellante], in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van de President van de Rechtbank te Roermond. De zaak betreft een kort geding dat is ingeleid door [appellante] op 5 november 1997, waarin zij vorderingen heeft ingesteld tegen het Rooms-Katholieke Bisdom Roermond en twee andere geïntimeerden. De vorderingen van [appellante] omvatten onder andere de publicatie van een inhoud in diverse dagbladen, een voorschot op schadevergoeding en een verbod op het gebruik van een psychiatrisch rapport dat door [geïntimeerde 3] was opgesteld. De President van de Rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

In het hoger beroep heeft [appellante] veertien grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoert dat haar privacy is geschonden en dat de procedure tot ongeldigverklaring onrechtmatig is verlopen. Het Hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat er inderdaad onrechtmatig is gehandeld door zowel het Bisdom als [geïntimeerde 3]. Het Hof heeft vastgesteld dat het rapport van [geïntimeerde 3] ongefundeerd was en dat de privacy van [appellante] is geschonden doordat zij niet op de hoogte was van het onderzoek dat naar haar psychische gesteldheid is uitgevoerd. Het Hof heeft de vordering van [appellante] gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoeding van fl. 2.500,-- toegewezen, alsook de proceskosten aan de zijde van [appellante] in beide instanties.

De uitspraak van het Hof benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in procedures die de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen raken, vooral in kerkelijke contexten. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de President gedeeltelijk vernietigd en de betrokken partijen veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan [appellante].

Uitspraak

Rolnummer C1117/97 /Ro.

ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 'S HERTOGENBOSCH
Vierde kamer, van 2 december 1998, gewezen in de zaak van:
[appellante]
wonende te [woonplaats] , appellante,
hierna ook aan te duiden als [appellante] , procureur mr. W.M.C. van der Eerden, advocaat mr. A.F.J.M. Mulders
tegen:

1.HET ROOMS-KATHOLIEKE BISDOM ROERMOND

gevestigd te Roermond, geïntimeerde,
hierna ook aan te duiden als het Bisdom,

2.DR. [geïntimeerde 2] wonende te [woonplaats] , geïntimeerde,

hierna ook aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,
beiden hebbende tot procureur mr. G.D. Noordijk en tot advocaat mr. drs. E.C.M. Wagemakers,

3.[geïntimeerde 3]

wonende te [woonplaats] , geïntimeerde,
hierna ook aan te duiden als [geïntimeerde 3] , procureur mr. S.M.M. van Dooren, advocaat mr. W.R. Kastelein
op het bij exploit van dagvaarding van 5 november 1997 ingeleid hoger beroep van het door de President van de Rechtbank te Roermond, tussen appellante als eiseres en geïntimeerden; als gedaagden onder zaaknr. 23175/KG ZA 97-226 gewezen vonnis in Kort Geding van 23 oktober 1997.
1.
De eerste aanleg:
[appellante] vorderde na vermeerdering van eis
primairde hoofdelijke veroordeling van gedaagden een publicatie van een inhoud als in de dagvaarding aange­ geven althans van een inhoud als door de President te bepalen, te doen plaatsen in het Dagblad de Limburger, Het Limburgs Dagblad en tenminste één landelijk dag­ blad,
subsidiaireen dergelijke tekst te verstrekken aan het Algemeen Nederlands Persbureau te [kantoorplaats] met verzoek tot verspreiding daarvan aan alle landelijke en regionale dagbladen over te gaan, een en ander op straffe van een dwangsom,
Meer subsidiairvorderde [appellante] de inhoud van het door de President te wijzen vonnis althans een extract daarvan te doen publiceren in de dagbladen hiervoor onder primair genoemd, eveneens op straffe van een dwangsom.
Daarnaastvorderde [appellante] de hoofdelijke veroordeling van gedaagden om als voorschot op de geleden en nog te lijden schade een bedrag van fl. 25.000,-- althans een door de President te bepalen bedrag te betalen aan [appellante] .
Voortsvorderde [appellante] alle gedaagden het gebruik van het ten processe bedoelde en door [geïntimeerde 3] opgemaakte rapport te verbieden op grond van de onrechtmatige totstandkoming daarvan totdat in de bodemprocedure over de geldigheid daarvan is beslist.
Tenslottevorderde [appellante] de hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
In punt 15 van de dagvaarding is de grondslag voor die vorderingen vermeld, welk punt luidt als volgt:
" Aangezien de opdracht tot het uitbrengen van een psychiatrische rapportage, het uitbrengen van het rapport zelf, het verstrekken aan derden, het gebruik van dat rapport om een kerkelijk huwelijk nietig te verklaren, de inhoudelijke kwalificaties in het rapport en het citeren van die kwalificaties in (officiële), stukken en dit alles zonder toestemming of medeweten van eiseres zelf, ieder afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, als onrechtmatig jegens haar moet worden aangemerkt.".
Na verweer van gedaagden heeft de President de vorde­ringen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
Een afschrift van dit vonnis is aan dit arrest gehecht.
2.
Het geding in hoger beroep:
Van dat vonnis in hoger beroep gekomen bij voormeld exploit heeft [appellante] veertien grieven voorgedragen en, na rectificatie van haar eis in hoger beroep bij akte, geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot, zakelijk weergegeven, toewijzing van haar voormelde vorderingen met veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten in beide instanties.
Geïntimeerden sub 1 en 2 enerzijds en geïntimeerde sub 3 anderzijds hebben bij onderscheiden memories geant­ woord en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, tot bekrachtiging van dat vonnis met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Nadat aan [appellante] akte was verleend van een op schrift gestelde verklaring, waarbij bescheiden in het geding werden gebracht, hebben partijen hun zaak doen beplei­ ten door hun voornoemde advocaten. [appellante] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben daarbij persoonlijk nog enige inlich­ tingen verstrekt.
Tenslotte hebben partijen uitspraak gevraagd en daartoe de stukken aan het Hof overgelegd.
3.
De gronden van het hoger beroep:
De nummering van de grieven in de memorie van grieven behoeft enige aanpassing, welke hierna zal worden aangegeven.
GriefI richt zich tegen de eerste zin van de rechts­ overweging 6.4.3. van het beroepen vonnis, waarin wordt vermeld, dat de gewezen echtgenoot van [appellante] aan zijn verzoek tot ongeldigverklaring van der partijen kerke­ lijk huwelijk ten grondslag heeft gelegd, dat [appellante] wegens redenen van psychische aard de wezenlijke ver­ plichtingen van het huwelijk niet op zich kon nemen.
Grief IIricht zich tegen rechtsoverweging 6.1. van dat vonnis en houdt, zakelijk weergegeven in, dat [appellante] aan haar vordering niet alleen ten grondslag heeft gelegd de aantasting van haar eer en goede naam -­ zoals de President in het bijzonder tot uitgangspunt heeft genomen -- doch ook de schending van haar privacy en de schending van de geheimhoudingsplicht.
Grief IIIricht zich tegen rechtsoverweging 6.3.1. van dat vonnis, waarin de President stelt, dat gesteld noch gebleken is, dat [geïntimeerde 2]
persoonlijkonrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld.
In dat verband verwijt [appellante] [geïntimeerde 2] bovendien, dat deze uit hoofde van zijn geestelijk ambt een geheimhoudingsplicht heeft, welke hij in dit geval ook heeft geschonden.
Grief IVricht zich tegen rechtsoverweging 6.3.2. van het vonnis, waarin de President oordeelt, dat niet is gesteld of gebleken, dat het Bisdom
persoonlijkon­ rechtmatig heeft gehandeld en evenmin is gesteld, dat het Bisdom aansprakelijk is voor haar orgaan, de kerke­ lijke rechtbank. [appellante] acht bovendien de met de
grieven III en IVaangevallen overwegingen van de President innerlijk tegenstrijdig.
Grief Vricht zich tegen het oordeel van de President in rechtsoverweging 6.4.1. van zijn vonnis, waar de President als zijn oordeel te kennen geeft, dat het aan
de kerkelijke rechtbank vrijstond een deskundige toe­ gang te geven tot de gegevens van [appellante] ten behoeve van de eigen menings- of besluitvorming, waarbij tot uitgangspunt moet worden genomen, dat die persoonsgege­ vens door de deskundige vertrouwelijk moeten worden behandeld en het aldus verkregen rapport niet in de openbaarheid wordt gebracht.
Grief VIricht zich tegen het oordeel van de President in de tweede zin van rechtsoverweging 6.4.3. van zijn vonnis, waar de President oordeelt, dat de kerkelijke rechtbank ingevolge canon 1680 van de Codex Juris Canonici verplicht is een deskundige te raadplegen in een geval als het onderhavige alsmede, dat [appellante] hiervan op de hoogte was of redelijkerwijze had kunnen zijn.
[appellante] ontkent die verplichting en ontkent harerzijds enige wetenschap daaromtrent.
Grief VIIricht zich tegen rechtsoverweging 6.4.2. van het vonnis, waarin de President overweegt, dat [appellante] wist of redelijkerwijze kon weten, dat de kerkelijke rechter alleen op grond van hetgeen was opgenomen in de afgelegde verklaringen tot haar beslissing zou komen.
Ook hier betwist [appellante] die gestelde of veronderstelde wetenschap aan haar zijde en besluit met de stelling, dat zij nimmer afstand heeft gedaan van het recht op bescherming van haar privacy.
Grief VIIIricht zich tegen de laatste zin van rechtsoverweging 6.4.4. van het beroepen vonnis, waarin de President overweegt, dat gesteld noch gebleken is, dat [appellante] op enig moment tijdens de kerkelijke proce­ dure heeft geprotesteerd tegen het feit, dat de afge­ legde getuigeverklaringen binnen de grenzen van die procedure zouden worden overgelegd aan een deskundige.
Niet alleen heeft [appellante] ontkend enige wetenschap te hebben omtrent die procedureregels, doch ook heeft zij gesteld, dat zij wel degelijk heeft geprotesteerd tegen de ongeldigverklaring van haar huwelijk op basis van de stelling, dat zij onbekwaam werd geacht op het moment van het aangaan van het huwelijk de wezenlijke ver­ plichtingen daarvan te kunnen overzien.
Grief IXricht zich tegen rechtsoverweging 6.5.2. tweede, derde en vierde zin.
In de toelichting op deze grief beklaagt [appellante] zich erover, dat de President het op losse flodders geba­ seerde oordeel van [geïntimeerde 3] als deskundig aanmerkt en dat de President er voorts aan voorbijgaat dat hoe dan ook de privacy van [appellante] is geschonden doordat gehandeld is in strijd met de geheimhoudingsplicht door het ter kennis brengen van zeer persoonlijke gegevens.
grief X(=grief XI in de memorie van grieven) richt zich tegen rechtsoverweging 6.5.3., waarin de President overweegt, dat [geïntimeerde 3] het rapport heeft opgemaakt zonder financieel voordeel.
In de toelichting op die grief stelt [appellante] , dat de President eraan voorbijgegaan is, dat aan [geïntimeerde 3] minst­ genomen een vergoeding is toegezegd.
Grief XI(=grief XII in de memorie van grieven) richt zich tegen de rechtsoverwegingen 6.5,4. en 6.5.5. van het vonnis, waarin de President te kennen heeft gege­ ven, dat niet valt in te zien, dat de uitlatingen in het rapport van [geïntimeerde 3] onrechtmatig zijn en dat het oordeel van het Medisch Tuchtcollege, dat [geïntimeerde 3] door het opstellen van het rapport wezenlijk is afgeweken van de professionele standaard, niet ipso facto impli­ ceert, dat [geïntimeerde 3] ook onrechtmatig tegenover [appellante] heeft gehandeld.
Op de navolgende gronden is [appellante] van oordeel, dat [geïntimeerde 3] wel degelijk onrechtmatig heeft gehandeld:
-- [geïntimeerde 3] heeft de opdracht tot het maken van het rapport aanvaard zonder medeweten van [appellante] ;
-- [geïntimeerde 3] heeft [appellante] gezien noch gehoord;
-- [geïntimeerde 3] heeft haar bevindingen aan het Bisdom bekend gemaakt zonder toestemming van [appellante] ;
-- [geïntimeerde 3] heeft de eer en goede naam van [appellante] ge­ schonden door te concluderen tot vermeende psychische stoornissen in een pseudo-rapport, dat [geïntimeerde 3] vervol­ gens aan het Bisdom heeft afgegeven voor doeleinden, die haar bekend waren evenals de mogelijk vergaande consequenties;
-- ook door de bewoordingen, waarin het rapport is vervat, wordt [appellante] in haar eer en goede naam aange­tast.
Grief XII(=grief XIV in de memorie van grieven) richt zich tegen het oordeel van de President in de rechts­ overwegingen 6.6,l, en 6.6.2. van diens vonnis, inhou­ dende, dat er voldoende waarborgen in de kerkelijke procedure zijn om te voorkomen, dat de uitlatingen in het rapport in de openbaarheid zouden komen,
[appellante] heeft toegelicht, zakelijk weergegeven, dat naar haar oordeel, bedoeld rapport reeds aan de openbaarheid is prijsgegeven, toen het rapport het kantoor van [geïntimeerde 3] heeft verlaten.
Grief XIII(=grief XV in de memorie van grieven) richt zich tegen rechtsoverweging 6.6.4. van het beroepen vonnis, waarin de President te kennen geeft, dat [appellante] zelf met inschakeling van een PR-bureau de zaak in de openbaarheid heeft gebracht, nadat zij had vernomen, dat haar ex-echtgenoot in zijn naaste omgeving vertel­ de, dat" de kerk" [appellante] voor gek had verklaard.
Tevens bestrijdt [appellante] het oordeel van de President, dat geïntimeerden daarvoor niet aansprakelijk zijn
[appellante] heeft aangevoerd, dat de openbaarmaking via het PR-bureau plaats vond in een veel later stadium toen het kwaad van die eerdere openbaarmaking was geschied.
Het is, aldus [appellante] , juist het onrechtmatig handelen van geïntimeerden en de weigerachtigheid van het Bisdom om zelf opening van zaken te geven, dat ertoe heeft geleid, dat [appellante] de publiciteit heeft gezocht.
Grief XIV(=grief XVI in de memorie van grieven) richt zich tegen rechtsoverweging 6.7. van het vonnis, waarin de President overweegt dat geen der geïntimeerden het rapport heeft gebruikt om het kerkelijk huwelijk ongel­ dig te verklaren.
[appellante] is van oordeel, dat een en ander niet terzake doet, omdat het enkele gebruik van een psychiatrisch rapport, dat zonder toestemming van de betrokkene is opgemaakt en in de wetenschap, dat het rapport is opgesteld in strijd met de in het verkeer betamende zorgvuldigheid, onrechtmatig is.
4.
De beoordeling:
4.1.
Als niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist kan in dit Kort Geding van het navolgende worden uitge­gaan:
a. [voormalige echtgenoot van appellante] en [appellante] waren destijds zowel naar Nederlands burgerlijk recht als naar het recht van de rooms katholieke kerk gehuwd;
b. nadat hun burgerlijk huwelijk door echtscheiding was ontbonden, wenste [voormalige echtgenoot van appellante] ook de beëindiging van hun huwelijk naar kerkelijk recht vastgesteld te zien;
c. naar dat recht is een huwelijk echter onontbindbaar; wel kent dit recht de mogelijkheid van ongeldigverkla­ ring van de huwelijksovereenkomst; een en ander was ook aan [appellante] bekend, zoals haar raadsman in eerste aanleg bij pleidooi heeft aangevoerd;
d. [appellante] heeft er in toegestemd, dat [voormalige echtgenoot van appellante] een verzoek tot ongeldigverklaring als hiervoor bedoeld zou indienen bij de kerkelijke rechtbank van het Bisdom Roermond;
e. dit verzoek is door [voormalige echtgenoot van appellante] ingediend bij ver­ zoekschrift d.d. 5 oktober 1989 bij het Officialaat van dat bisdom;
f. [geïntimeerde 2] was toen officiaal van dat bisdom en in die hoedanigheid voorzitter van de kerkelijke rect-
bank, een zelfstandig onderdeel van dat bisdom doch zonder rechtspersoonlijkheid;
g. een dergelijke procedure tot ongeldigverklaring is niet een geding tussen de echtelieden; tegenover de verzoekende partij tot ongeldigverklaring van het kerkelijk huwelijk staat de door de kerk benoemde defensor vinculi, de verdediger van de huwelijksband;
h. naar dat kerkelijk recht bepaalt de kerkelijke rechter zelf wat het geschilpunt in een procedure tot ongeldigverklaring van het huwelijk is;
i. deze grond luidde in het onderhavige geval: "Staat het vast, dat het huwelijk ongeldig is op grond van een ernstig gebrek aan oordeelsvermogen met betrekking tot de wederzijds over te dragen en te aanvaarden rechten en plichten van het huwelijk, aan de kant van de vrouw; of, indien dit niet bewezen wordt geacht, op grond van het onvermogen, eveneens aan de kant van de vrouw, om wegens redenen van psychische aard de wezenlijke ver­ plichtingen van het huwelijk op zich te nemen; in de zin van canon 1095, 2e, subs. 3e van het Wetboek van Canoniek Recht? ";
j. daartoe zijn in de kerkelijke procedure diverse getuigen, waaronder [voormalige echtgenoot van appellante] en [appellante] , onder ede gehoord, wier getuigenverklaringen op schrift zijn gesteld;
k. Canon 1680 van het wetboek van canoniek recht be­ paalt, dat" in zaken betreffende impotentie of gebrek in de consensus wegens een geestesziekte de rechter van de hulp van een of meerdere deskundigen gebruik dient te maken, tenzij deze " (Hof: i.e. hulp) " uit de omstandigheden duidelijk van geen nut lijkt";
1. op grond van deze bepaling heeft [geïntimeerde 2] , als voorzitter van de kerkelijke rechtbank, de psychiater [geïntimeerde 3] ingeschakeld en haar verzocht uitsluitend op basis van de afgelegde getuigenverklaringen de psy­ chische gesteldheid van [appellante] te beoordelen;
m. een onderzoek van [appellante] zelf werd door [geïntimeerde 2] niet nodig geoordeeld, ofschoon genoemde codex een dergelijk onderzoek niet uitsluit, zoals [geïntimeerde 2] bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep desge­ vraagd heeft verklaard;
n. [appellante] is dan ook niet voor een dergelijk onderzoek uitgenodigd en is ook in dat stadium niet op de hoogte gesteld van bedoeld onderzoek;
o. [geïntimeerde 3] heeft vervolgens rapport uitgebracht aan de kerkelijke rechtbank, welk rapport door de advocaat van [appellante] in dit Kort geding is ingebracht;
p. na onder meer te hebben opgemerkt "Wij hebben hier zeer waarschijnlijk te maken met een niet al te intel­ ligente infantiel neurotische vrouw (...) Gezien de geringe diepgang, de oppervlakkige levensinstelling en de beperkte gewetensvorming", komt [geïntimeerde 3] op basis van de uitgebrachte getuigenverklaringen tot de conclusie, dat [appellante] 11 met haar infantiele structuur, haar gebrek aan inzicht en overzicht, het inderdaad" bij de dag leven" niet in staat was, dus het onvermogen bezat om de wezenlijke verplichtingen van het huwelijk op zich
te nemen11
q. [appellante] evenals [voormalige echtgenoot van appellante] hebben kennis kunnen nemen van de afgelegde getuigenverklaringen, waarbij zij een geheimhoudingsverklaring hebben moeten tekenen;
r. De kerkelijke rechtbank van het bisdom heeft onder voorzitterschap van [geïntimeerde 2] , het verzoek van [voormalige echtgenoot van appellante] afgewezen;
s. [voormalige echtgenoot van appellante] is van deze uitspraak in beroep gegaan bij de kerkelijke rechtbank te Utrecht, die zijn verzoek wel toewijsbaar heeft geoordeeld;
t. op grond van het kerkelijk recht dient in geval van tegengestelde uitspraken als in het onderhavige geval een derde college een beslissende uitspraak te doen; dat was in dit geval de kerkelijke rechtbank te Mün­ ster; waarschijnlijk is de klinisch psycholoog dr. [klinisch psycholoog] in deze laatste procedure ge­ vraagd zijn oordeel te geven omtrent het hem voorge­ legde dossier;
u. [appellante] heeft tegen [geïntimeerde 3] een klacht ingediend bij het College voor Medisch Tuchtrecht te [kantoorplaats] , dat onder meer heeft geoordeeld, dat [geïntimeerde 3] ernstig tekort is geschoten door zonder toestemming of medeweten van [appellante] en zonder haar ooit gezien of gesproken te hebben over haar persoon en persoonlijk leven aan een derde een rapport uit te brengen en dat zij daardoor wezenlijk afweek van de professionele standaard; vol­ gens het college heeft zij het vertrouwen in de stand der geneeskundigen in ernstige mate ondermijnd;
v. in hoger beroep heeft dit Hof niet alleen de onge­ fundeerdheid van het medisch rapport van [geïntimeerde 3] aan de kaak gesteld doch [geïntimeerde 3] er een ernstig verwijt van gemaakt, dat zij zonder medeweten van [appellante] en zonder haar toestemming rapport heeft uitgebracht aan de kerkelijke rechtbank, waardoor [geïntimeerde 3] inbreuk heeft gemaakt op de geestelijke en psychische constitutie van [appellante] , welk gedrag het Hof wederrechtelijk heeft geoordeeld; vervolgens heeft het Hof aan [geïntimeerde 3] een aanmerkelijk zwaardere maatregel opgelegd dan het College voor Medisch Tuchtrecht had opgelegd.
4.2.
Grief I slaagt op zich, zoals blijkt uit het hiervoor onder 4.1. onder h gestelde, doch leidt niet tot vernietiging van het beroepen vonnis, omdat het hier niet een overweging betreft, welke de uitspraak draagt.
4.3.
Grief III faalt, nu uit niets blijkt, dat [geïntimeerde 2] in deze in een andere hoedanigheid is opgetreden dan die van voorzitter van de kerkelijke rechtbank.
4.3.1.
Als derhalve onrechtmatig is gehandeld -- waar­ over hieronder nader -- dan is door de kerkelijke rechtbank en dus door het Bisdom onrechtmatig gehandeld doch niet door [geïntimeerde 2] zelf; gesteld noch gebleken is, dat er in deze sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van [geïntimeerde 2] , op grond waarvan hij ook zelf uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk zou kunnen zijn
4.3.2.
[appellante] heeft nog wel gesteld, dat [geïntimeerde 2] tevens onrechtmatig heeft gehandeld immers in strijd met zijn eigen verplichting tot geheimhouding als geestelijke, doch zulks tevergeefs.
4.3.3.
[appellante] wist immers dat zij betrokken was in een procedure voor de kerkelijke rechtbank en dat zij in het kader daarvan ten overstaan van [geïntimeerde 2] een verklaring onder ede heeft afgelegd, waartoe zij overi­ gens niet verplicht was; zij wist derhalve of diende redelijkerwijze te weten, dat haar verklaring in die kerkrechtelijke procedure zou worden gebruikt en der­ halve ook ter kennis kon komen van anderen dan [geïntimeerde 2] zelf.
4.3.4.
Mitsdien dient het vonnis, voorzover tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] gewezen, te worden bekrachtigd.
4.3.5.
[appellante] dient in zoverre als in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 2] doch waar voor hem dezelfde raadslieden optreden als voor het Bisdom, zullen de kosten in deze worden bepaald op nihil.
4.4.1.
Grief VI faalt op grond van hetgeen hiervoor onder 4.1. onder kis overwogen; het woord" dient " duidt op een verplichting; een dergelijk voorschrift ligt ook in de rede als het gaat om de beoordeling van iemands psychische gesteldheid; dat dit voorschrift [appellante] niet bekend is doet op zich niet terzake.
4.5.1.
Grief VII faalt in zoverre, dat [appellante] , zoals hiervoor ook al ten aanzien van grief III werd over­ wogen, er bewust van moet zijn geweest, dat haar getui­ geverklaring van betekenis zou worden geoordeeld in ze procedure tot ongeldig verklaring van het kerk
lijk huwelijk en dat deze verklaring ook zou worden gebezigd in de uitspraak van de kerkelijke rechtbank; of die verklaring ook mocht worden gebezigd voor het opstellen van het psychiatrisch rapport komt hierna aan de orde.
4.6.1.
Inderdaad is, zoals in grief X wordt gesteld, niet relevant of [geïntimeerde 3] voor haar werkzaamheden een beloning heeft ontvangen dan wel haar een beloning in het vooruitzicht zou zijn gesteld.
4.6.2.
Waar het ten aanzien van de aansprakelijkheid van het Bisdom en/of [geïntimeerde 3] niet gaat om een dragende overweging leidt deze grief evenwel niet tot vernie­ tiging van het beroepen vonnis.
4.7.1.
Grief XIII faalt nu hetgeen de President in de aangevallen overweging heeft overwogen op zich juist is, zodat het Hof evenmin als de President kan inzien dat het Bisdom en of [geïntimeerde 3] aansprakelijk kan zijn voor de publiciteit, welke [appellante] door inschakeling van een PR-bureau zelf heeft gezocht; nog daargelaten of zulks nog slechts de enige mogelijkheid was om genoegdoening te verkrijgen, het Bisdom en of [geïntimeerde 3] kunnen niet aansprakelijk gehouden worden voor die verhoogde vorm van publiciteit, voorzover die nadelig voor [appellante] mocht zijn
4.8.1.
Mitsdien dienen thans de nog niet genoemde grieven aan de orde te komen alsmede grief VII, voorzo­ ver daarbij aan de orde wordt gesteld, dat de verkla­ ring van [appellante] niet mocht worden gebezigd voor het uitbrengen van een psychiatrisch rapport.
4.8.2.
Die grieven concentreren zich op het aanvragen van bedoeld rapport, het uitbrengen daarvan en ten­ slotte het gebruik, dat daarvan is gemaakt; het Hof zal die grieven en de daarop gegeven toelichting gezamen­ lijk behandelen.
4.9.1.
In de kerkelijke procedure ging het om de vraag of er sprake was van zodanige gebreken in de psyche van [appellante] -- daargelaten of deze op de hoogte was van de formulering van de geschilpunten door de kerkelijke rechter -- dat [voormalige echtgenoot van appellante] een gerechtvaardigd beroep op dwaling in de persoon van zijn huwelijkspartner, [appellante] , zou kunnen doen.
4.9.2.
Het Hof is het met het Bisdom eens, dat zulks een deskundig onderzoek rechtvaardigt, zoals trouwens ook het kerkelijk wetboek dwingend voorschrijft.
4.9.3.
Door dat onderzoek, dat het Bisdom de psychiater [geïntimeerde 3] heeft gevraagd te verrichten, echter te beperken tot de beoordeling door [geïntimeerde 3] van de afgelegde getui­ genverklaringen en daarbij een zelfstandig onderzoek
van [appellante] door [geïntimeerde 3] uit te sluiten, heeft de kerke­ lijke rechtbank in feite het deskundig karakter aan het te verrichten onderzoek reeds bij voorbaat ontnomen
4.9.4.
Of een kerkelijke rechtbank zich met het product van een dergelijk onderzoek tevreden mag stellen, als zij zich deskundig voorgelicht wenst te zien, staat alleen ter beoordeling van de kerkelijke rechtbank en niet van het Hof
4.9.5.
Wel is het Hof in het kader van de beoordeling van de door [appellante] gestelde onrechtmatige daad van oordeel, dat het door [geïntimeerde 3] uitgebrachte rapport als volstrekt ongefundeerd moet worden aangemerkt, zoals het Hof in de medische tuchtzaak reeds tot uitdrukking heeft gebracht; de hiervoor geciteerde bewoordingen en conclusie demonstreren dat ten duidelijkste
4.9.6.
Het Bisdom heeft nog wel aangevoerd, dat het Hof in de medische tuchtzaak de inhoud van de akten niet kende en derhalve niet tot dat oordeel zou hebben kunnen komen, doch het Bisdom verliest uit het oog, dat het Hof slechts een oordeel heeft gegeven over het rapport zoals dat in het geding is gebracht; dat rap­ port als zodanig geeft geen inzicht over de basis van de bevindingen van [geïntimeerde 3] zelf en nog minder van de objectieve gronden, waarop haar conclusies zijn ge­ grond.
4.9.7.
De bewoordingen en de conclusie van het rapport, als hiervoor aangehaald, tasten, gezien het ongefun­ deerd karakter van het rapport, de eer en goede naam van [appellante] aan, waarvoor [geïntimeerde 3] in eerste instantie, de verantwoordelijkheid draagt.
4.9.8.
Daarnaast zijn de kerkelijke rechtbank en der­ halve het Bisdom alsmede [geïntimeerde 3] gezamenlijk verantwoor­ delijk voor de schending van de privacy van [appellante] , doordat een onderzoek door de psychiater [geïntimeerde 3] op verzoek van de kerkelijke rechtbank is gestart naar de psyche van [appellante] , zonder dat deze daarvan op de hoogte is gesteld en zonder dat zij daarbij zelf werd betrok­ ken, waarna de ongefundeerde bevindingen van [geïntimeerde 3] deel zijn gaan uitmaken van de processtukken tot ongel­ digverklaring van het huwelijk van [appellante] en aldus ook ter kennis zijn gekomen van onder meer [voormalige echtgenoot van appellante] ; aannemelijk is ook, dat het rapport van [geïntimeerde 3] betref­ fende [appellante] tevens deel is gaan uitmaken van de stuk­ ken, waarop de kerkelijke rechtbanken van Utrecht en Münster uiteindelijk tot de bevinding zijn gekomen, dat er toch grond voor ongeldigverklaring van dat huwelijk bestond.
4.10.1.
Aldus hebben zowel het Bisdom als [geïntimeerde 3] , naar het voorlopig oordeel van het Hof, onrechtmatig tegen­ over [appellante] gehandeld, waarbij de aantasting van de eer
en goede naam van [appellante] en de schending van haar privacy het gevolg zijn van de onzuivere wijze, waarop meerbedoeld onderzoek is gestart en voltooid, waarbij het er naar uitziet, dat de persoonlijkheid van [appellante] slechts is beschouwd als een voorwerp van onderzoek.
4.10.2.
Niet onaannemelijk is, dat [appellante] door het een en ander schade heeft geleden, zodat die schade zal moeten worden vergoed.
4.11.
Dit leidt tot vernietiging van het beroepen vonnis, voor wat betreft het geding van [appellante] tegen het Bisdom en [geïntimeerde 3] .
4.12.1.
Zoals reeds in 4.10.1. overwogen, is het gecon­ stateerde onrechtmatig handelen het gevolg van de onzuivere wijze, waarop meerbedoeld onderzoek is ge­start en voltooid.
4.12.2.
Uit niets is gebleken, dat het Bisdom of [geïntimeerde 3] ook maar hebben beoogd [appellante] op enigerlei wijze te kwetsen; het bisdom heeft de meest mogelijke geheimhou­ ding in acht genomen, terwijl niet uitgesloten kan worden geacht, dat [geïntimeerde 3] beoogd heeft door haar rap­ port de door [voormalige echtgenoot van appellante] en [appellante] gewenste ongeldig­ verklaring van hun huwelijk te bevorderen.
4.12.3.
Een publicatie in enigerlei vorm als door [appellante] gevorderd acht het Hof dan ook in de omstan­ digheden van dit Kort Geding geen passende vorm van schadevergoeding.
4.12.4.
Daarentegen acht het Hof wel grond voor het toekennen van een voorschot op de door [appellante] geleden en wellicht nog te lijden immateriële schade.
4.12.5.
Naar voorzichtige inschatting van het Hof heeft die gevorderde schade een hoog symbolisch gehalte; gelet hierop zal het Hof slechts een bedrag van
fl. 2.500,-- als voorschot op bedoelde schade toewij­ zen.
4.12.6.
[appellante] heeft tevens een voorschot gevorderd op geleden materiële schade (pagina 22 pleitnotities eerste aanleg). De vermelde schadeposten zijn niet voldoende gespecificeerd en niet met bescheiden onder­ bouwd. Een voorschot op de materiële schade is dan ook in het kader van dit Kort geding niet toewijsbaar.
4.12.7.
Voor een verbod om van bedoeld rapport gebruik te maken ziet het Hof geen grond aanwezig; uit niets blijkt, dat het Bisdom of [geïntimeerde 3] bedoeld rapport, dat was opgemaakt in een procedure tot ongeldigverklaring van het huwelijk van [appellante] , welke ongeldigverklaring inmiddels is tot stand gekomen, nog zouden willen ebruiken voor enig doel; [appellante] heeft ook overigens
nagelaten het werkelijke belang van deze vordering te onderbouwen.
4.13.
Ofschoon de vordering van [appellante] tegen het Bisdom en [geïntimeerde 3] slechts ten dele zal worden toegewezen, zal het Hof hen veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, nu het Hof in zijn voorlopig oordeel de stelling van [appellante] onderschrijft, dat het Bisdom en [geïntimeerde 3] onrechtmatig hebben gehandeld, hetgeen de inzet van de procedure is.
4.14.
Het Hof gaat er overigens, mede gelet op brief
d.d. l oktober 1996 van [geïntimeerde 2] aan [geïntimeerde 3] (in prima overgelegd door [appellante] ) vanuit, dat uiteindelijk het voorschot op de schadevergoeding en de proceskosten door het Bisdom gedragen zullen worden, nu [geïntimeerde 3] in opdracht van het Bisdom zonder enige vergoeding bedoeld rapport heeft opgesteld.
5.
De beslissing:
Het Hof
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep, voorzover tussen appellante en geïntimeerde sub 2 gewezen;
veroordeelt appellante in de kosten van geïntimeerde sub 2 in hoger beroep, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voorzover tussen appellante en geïntimeerden sub 1. en 3. gewezen en opnieuw rechtdoende veroordeelt geïntimeerden sub 1 en 3 hoofdelijk -- aldus dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd--, tot betaling aan [appellante] van een bedrag van fl. 2.500,-- (twee duizend vijf honderd gulden) binnen twee weken na betekening van dit arrest;
veroordeelt geïntimeerden sub 1 en 3 hoofdelijk in de kosten van het geding aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg begroot op fl.2057,71 en in hoger beroep op fl.5817,12, op de voet van het bepaalde van art. 57b Rv te voldoen aan de Griffier van dit Hof;
verklaart dit arrest, voor wat betreft de uitgesproken veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs Bod, Goossens en Kranenburg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van woensdag 2 december
1998 door mr. Bod, voornoemd, in tegenwoordigheid van de griffier.
M.J. Scheers
Th.L.J.Bod