BELASTINGKAMER
Nr. 96/1299
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
X B.V. te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te Y van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan de belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1993 t/m 31 december 1994, aanslagnummer 0000.00.000.A.01.0000.
1. Ontstaan en loop van het geding
De naheffingsaanslag bedraagt ¦ 34.925,--, inclusief ¦ 2.353,- heffingsrente.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 10 oktober 1997 te Y. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Belanghebbende heeft ter zitting zonder bezwaar van de Inspecteur de navolgende stukken overgelegd:
- een tweetal berekeningen;
- de oprichtingsakte van belanghebbende;
- het aandeelhoudersregister;
- notulen van vier (buitengewone) aandeelhoudersvergaderingen van de aandeelhouders van belanghebbende;
- een overeenkomst tot koop/verkoop van een tweetal preferente aandelen in belanghebbende;
- een overeenkomst van levering van een tweetal preferente aandelen in belanghebbende;
- een verklaring van 11 aandeelhouders van belanghebbende waarin zij verklaren af te zien van de naleving van artikel 9, lid 1, van de statuten van belanghebbende;
- een akte waarbij twee preferente aandelen in belanghebbende worden uitgegeven;
- een overeenkomst van levering van 22 preferente aandelen in belanghebbende;
- een tweetal aangiftes dividendbelasting.
Na de mondelinge behandeling heeft het Hof verdere behandeling van de zaak aangehouden teneinde de Inspecteur in de gelegenheid te stellen overleg te voeren; bij schrijven binnengekomen bij het Hof op 31 oktober 1997 heeft de Inspecteur aan het Hof verzocht schriftelijk uitspraak te doen.
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende, X B.V., is opgericht bij akte van december 1993. Het aandelenkapitaal bestond bij de oprichting uit achthonderd preferente aandelen, elk groot
¦ 50,- nominaal, en eenhonderdzestig gewone aandelen, elk groot ¦ 1.000,- nominaal.
2.2. Artikel 9, lid 1 van de statuten van belanghebbende luidt als volgt:
Ingeval van overlijden, verlening van surséance van betaling, faillissement, onder curatelestelling en ontbinding van de huwelijksvermogensgemeenschap van een aandeelhouder anders dan door overlijden, ingeval van beëindiging van het dienstverband tussen de vennootschap en houders van preferente aandelen ongeacht de aard en wijze waarop de verbreking van het dienstverband plaats heeft, alsmede bij ontbinding van een aandeelhouder-rechtspersoon en bij fusie als bedoeld in artikel 309 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indien een aandeelhouder-rechtspersoon door het van kracht worden van de fusie ophoudt te bestaan, moeten zijn aandelen worden aangeboden met inachtneming van het in de navolgende leden van dit artikel bepaalde.
De laatste volzin van artikel 9, lid 6 van de statuten van belanghebbende luidt als volgt:
In geval van overlijden van een houder van preferente aandelen waarbij de aandelen aan een ander dan de werknemer-houder zouden toevallen moeten de aandelen worden overgedragen aan de vennootschap.
De laatste volzin van artikel 9, lid 7 van de statuten van belanghebbende luidt als volgt:
In geval van ontbinding van een huwelijksvermogensgemeenschap van een houder van preferente aandelen anders dan door overlijden, waarbij de aandelen aan een andere dan de werknemer-houder zouden toevallen moeten de preferente aandelen worden overgedragen aan de houders van gewone aandelen.
2.3. Bij de oprichting zijn veertig gewone aandelen geplaatst bij en volgestort door X en tweeentwintig preferente aandelen zijn geplaatst bij elf werknemers van belanghebbende en door hen volgestort in kontanten.
2.4. Na het passeren van de akte van oprichting in december 1993 is er op diezelfde dag een algemene vergadering van aandeelhouders gehouden, waarvan de notulen tot de gedingstukken behoren, in welke vergadering besloten werd om aan de directeur/grootaandeelhouder X en de overige elf werknemers/aandeelhouders in totaal ¦ 24.000,-, dit is ¦ 2.000,- per persoon, dividend uit te keren.
In december 1994 is eveneens een algemene vergadering van aandeelhouders gehouden, in welke vergadering besloten werd om aan de directeur/grootaandeelhouder X en de overige twaalf werknemers/aandeelhouders in totaal ¦ 26.000,-, dit is ¦ 2.000,- per persoon, dividend uit te keren.
2.5. Aan de houders van de preferente aandelen werd in de jaren van het tijdvak van naheffing per gewerkte dag een voorschot van ¦ 10,- uitbetaald. De op de preferente aandelen uitbetaalde bedragen werden, na inhouding van een bedrag aan dividendbelasting steeds verrekend met de reeds aan de werknemers/aandeelhouders verstrekte voorschotten.
Indien de verstrekte voorschotten het dividendbedrag overtroffen werd het resterende bedrag als netto loonbestand in de loonadministratie van belanghebbende verwerkt.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of datgene wat de werknemers hebben uitgekeerd gekregen op de door hen gehouden aandelen in belanghebbende aan te merken is als dividend, standpunt belanghebbende, dan wel als loon uit dienstbetrekking, standpunt Inspecteur.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en primair tot vermindering van de aanslag tot ¦ 688,-, subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een netto-dividendbetaling van ¦ 1.500,- per werknemer/aandeelhouder en, indien het primaire en subsidiaire standpunt van belanghebbende niet wordt gevolgd, meer subsidiair tot teruggave van de alsdan ten onrechte afgedragen dividendbelasting.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Vaststaat dat op de preferente aandelen, die een nominale waarde vergenwoordigen van ¦ 50,-, welk bedrag bij de plaatsing de facto is gestort door de werknemers/aandeelhouder
in de onderhavige jaren 1993 en 1994 telkens ¦ 1.000,- dividend is uitgekeerd, hetgeen een rendement van 2.000 % betekent.
4.2. Vaststaat tevens dat bij beëindiging van de dienstbetrekking en in situaties waarbij de mogelijkheid bestaat dat de aandelen in handen geraken van niet-werknemers er een verplichting bestaat de preferente aandelen volgens de statutaire regelingen aan te bieden, zie bijvoorbeeld de tijdens de zitting overgelegde overeenkomst tot koop/verkoop van aandelen.
4.3. Met betrekking tot de vraag of het op de preferente aandelen uitgekeerde bedrag als dividend dan wel als loon uit dienstbetrekking moet worden beschouwt, overweegt het Hof allereerst dat de vennootschap met het uitkeren van ¦ 1.000,- op een recent tegen de nominale waarde van ¦ 50,- uitgegeven aandeel een voor de houder van dit preferente aandeel zodanig ongebruikelijk hoog rendement wordt gerealiseerd dat, naar het oordeel van het Hof, aan het besluit om een dergelijk dividend uit te keren, redenen buiten de sfeer van het belonen van de kapitaalverstrekkers van de vennootschap een overwegende rol moeten hebben gespeeld; gelet op de, uit de mede onder de in 2.2 en 2.5 hiervoor genoemde feiten blijkende, onlosmakelijke band tussen het werknemerschap bij belanghebbende en het bezit van de preferente aandelen van belanghebbende, is het Hof van oordeel dat de overwegende reden voor dit ongebruikelijk hoge rendement is gelegen in de dienstbetrekking die alle houders van preferente aandelen bij belanghebbende bekleden.
4.4. Artikel 10, lid 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 luidt:
- Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.
Gelet op het onder 4.3 overwogene moeten, naar het oordeel van het Hof, de in de jaren 1993 en 1994 op de preferente aandelen uitgekeerde bedragen dan ook geheel beschouwd worden als loon uit dienstbetrekking en dient het geschil derhalve in de door de Inspecteur bepleite zin beslist te worden.
4.5. Het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende bepleit een teruggave van de afgedragen dividendbelasting. Nu het beroep gericht is tegen de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1993 t/m 31 december 1994 kan het Hof in zijn uitspraak niet (mede) de afgedragen dividendbelasting betrekken en dient ook het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende te worden verworpen.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 11 juni 1998 door G.J. van Muijen, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend aan belanghebbende en de Inspecteur in afschrift verzonden op: 11 juni 1998