ECLI:NL:GHSHE:1999:AA7129

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/01493
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en definitie spierstimulator

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 1999 uitspraak gedaan in een beroep van mevrouw C. tegen de uitspraak van de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 mei 1999, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door haar echtgenoot, mr. S., en mr. G. van hetzelfde kantoor, alsook door de heer A. van V Accountants. De Inspecteur werd vertegenwoordigd door mr. J. van de rijksbelastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 juni 1992 tot en met 31 december 1993, waarbij de vraag centraal staat of bepaalde apparaten als spierstimulatoren kunnen worden aangemerkt volgens de Wet op de omzetbelasting 1968.

Het Hof oordeelt dat de apparaten in kwestie niet als spierstimulatoren kunnen worden gekwalificeerd, omdat zij geen directe prikkels aan de spieren toedienen die hen in gang zetten voor een bepaalde lichaamsfunctie. Dit oordeel is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat alleen apparaten die een rechtstreekse prikkel toedienen als spierstimulator kunnen worden aangemerkt. Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak van de Inspecteur en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot vergoeding van proceskosten. De Inspecteur heeft bovendien geen aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend-griffier Th.A.J. Kock.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 96/01493
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw C. te B tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te X van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 juni 1992 tot en met 31 december 1993, aanslagnummer 00000000000F.01.000000
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 19 mei 1999 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes echtgenoot, de heer mr. S., als gemachtigde van belanghebben-de, verbonden aan het kantoor te A van P, tot bijstand vergezeld van de heer mr. G., eveneens verbonden aan dit kantoor, en de heer A., verbonden aan V Accountants te S, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. J, verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 2 juni 1999, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden
(1) In zijn arrest van 8 maart 1995, nr. 30 031, onder meer gepubliceerd in BNB 1995/136, heeft de Hoge Raad beslist dat het begrip spierstimulator als bedoeld in post a .35 van Tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) naar gangbaar spraakgebruik moet worden uitgelegd.
(2) In zijn arrest van 29 januari 1997, nr. 32 244, onder meer gepubliceerd in BNB 1997/105, heeft de Hoge Raad overwogen dat juist is het oordeel van het Hof dat naar gangbaar spraakgebruik onder spierstimulator wordt verstaan een toestel dat zodanige prikkels aan de spieren afgeeft, dat deze als gevolg van die prikkels direct tot activiteit worden aan-gezet dan wel direct daardoor in gang worden gezet teneinde met de werking van de spier een bepaalde lichaamsfunctie te doen vervullen.
(3) Naar het oordeel van het Hof kunnen de onderhavige apparaten naar gangbaar spraak-
gebruik niet worden aangemerkt als spierstimulator daar zij met de door deze apparaten af
te geven prikkels spieren niet in gang zetten teneinde deze een bepaalde lichaamsfunctie te
doen vervullen; daaraan doet niet af dat de door de onderhavige apparaten afgegeven
prikkels een gunstig effect op het functioneren van de spieren kunnen hebben.
(4) In het onder (2) genoemde arrest is eveneens beslist dat apparaten die de stofwisselings-
processen in het spierweefsel opwekken, evenmin kunnen worden gerangschikt onder post
a.35 van Tabel I, behorende bij de Wet, aangezien naar gangbaar spraakgebruik slechts
apparaten die een rechtstreekse prikkel toedienen als spierstimulator kunnen worden
aangemerkt.
(5) Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.
(6) Nu het beroep ongegrond is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken,
acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van door
belanghebbende gemaakte proceskosten. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen
aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.
(7) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 2 juni 1999 door G.J. van Muijen, voorzitter, M.E. van Hilten en R.J. Koopman, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 8 juni 1999