Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer J, te B, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te X van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voor het jaar 1991.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 000.000,-, waarvan een gedeelte groot ƒ 000.000,-- belast naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
1.2. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 17 september 1997 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord Y, verbonden aan Q, fiscaal/juridisch/financieel adviesbureau te N, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede Z., namens de Inspecteur.
1.5. De Inspecteur heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij. Met toestemming van belanghebbende wordt deze pleitnota geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Inspecteur bij zijn pleitnota vijf bijlagen overgelegd. Belanghebbende heeft zonder bezwaar van de Inspecteur ter zitting drie overeenkomsten overgelegd.
1.6. Naar aanleiding van het na de zitting door het Hof tot de Inspecteur gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2° , en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden.
1.7. De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van het Hof van 21 oktober 1998
te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord eerdergenoemde Y en Z. Tijdens de zitting heeft de Inspecteur een aantal documenten overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof heeft vervolgens belanghebbende de gelegenheid geboden om zich schriftelijk uit te laten over die documenten. Belanghebbende heeft gereageerd bij schrijven van 19 december 1998. De griffier heeft de Inspecteur een afschrift van die brief gezonden en hem daarbij meegedeeld dat hij alleen tijdens een mondeling behandeling inhoudelijk op die brief kon ingaan. De Inspecteur heeft daarop bij schrijven van 19 januari 1999 verzocht om een derde mondelinge behandeling en bij dat schrijven een pleitnota gevoegd. De griffier heeft de Inspecteur vervolgens laten weten dat hij ten onrechte niet in gelegenheid is gesteld om schriftelijk te reageren op de brief van belanghebbende van 19 december 1998 en hem meegedeeld de door hem ingezonden pleitnota aan te merken als een schriftelijke reactie op de brief van belanghebbende. De Inspecteur heeft tijdens de hier te noemen zitting met een en ander ingestemd.
1.8. De derde mondelinge behandeling heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof op 8 december 1999. Daar zijn verschenen en gehoord eerdergenoemde heren Y en Z. Partijen hebben er mee ingestemd dat de door de Inspecteur ingezonden pleitnota wordt geacht te zijn voorgedragen. De inhoud ervan moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de zittingen, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende dreef in het hier aan de orde zijnde jaar een agrarische onderneming. Binnen de onderneming werden akkerbouw en melkveehouderij bedreven.
2.2. Op 1 juli 1991 staakte belanghebbende de melkveehouderij-activiteiten.
2.3. In het kader van die gedeeltelijke staking vonden de volgende gebeurtenissen plaats:
-op 6 mei 1991 verkocht belanghebbende aan B te V (hierna: B) 7.17.10 ha. cultuurgrond voor een prijs van ƒ 452.000,--;
-op diezelfde dag gaf belanghebbende aan B volmacht om voor hem een referentiehoeveelheid melk ter grootte van 178.422 kg te verkopen. Blijkens de voorwaarden van de
volmacht was B vrij in het overeenkomen van de koopprijs met de koper. B garandeerde belanghebbende een verkoopprijs van ƒ 300.000,-- en voorts dat de koop- en verkoopovereenkomst tot stand zou komen vóór 1 juli 1991. B was gerechtigd het meerdere boven ƒ 300.000,-- als provisie te behouden;
-op 11 mei 1991 verkocht B het genoemde perceel cultuurgrond voor een bedrag van ƒ 375.000,-- aan G;
-op 18 mei 1991 sloot belanghebbende een pachtovereenkomst met X met betrekking tot een perceel cultuurgrond, gelegen te B, groot 1.96.00 ha., met inbegrip van de op deze grond rustende leveringsrechten van een referentiehoeveelheid melk van 38.422 kilogram voor de periode van 15 mei 1991 tot 15 mei 1997 en tegen een jaarlijkse pachtprijs van ƒ 450,-- per ha. De genoemde referentiehoeveelheid melk is op 14 mei 1991 door belanghebbende aan de pachter verkocht voor een prijs van
ƒ 138.350,--. De in de stukken genoemde M. is een compagnon van B.
-op 18 mei 1991 sloot belanghebbende een pachtovereenkomst met Y met betrekking tot een perceel cultuurgrond, gelegen te B, groot 4.60.00 ha., met inbegrip van de op deze grond rustende leveringsrechten van een referentiehoeveelheid melk van 90.000 kilogram voor de periode van 15 mei 1991 tot 15 mei 1997 en tegen een jaarlijkse pachtprijs van ƒ 450,-- per ha. De genoemde referentiehoeveelheid melk is op 14 mei 1991 door belanghebbende aan de pachter verkocht voor een prijs van
ƒ 324.000,--;
-op 21 mei 1991 sloot belanghebbende een pachtovereenkomst met Z met betrekking tot een perceel cultuurgrond, gelegen te B, groot 2.55.10 ha., met inbegrip van de op deze grond rustende leveringsrechten van een referentiehoeveelheid melk van 50.000 kilogram voor de periode van 15 mei 1991 tot 15 mei 1997 en tegen een jaarlijkse pachtprijs van ƒ 450 per ha. De genoemde referentiehoeveelheid melk is op 8 mei 1991 door belanghebbende aan de pachter verkocht voor een prijs van ƒ 152.500,--.
-bij notariële akte verleden op 3 juli 1991 en waarbij aanwezig waren belanghebbende, B en G, heeft belanghebbende ter uitvoering van de hiervoor genoemde overeenkomsten van 6 mei 1991 en 11 mei 1991 een perceel cultuurgrond, kadastraal bekend gemeente B, groot 7.17.10 ha. (de verpachte gronden, groot 1.96.00 ha. en 4.60.00 ha. en 2.55.10 ha. minus de woning met ondergrond groot 1.94.00 ha) verkocht aan G.
In de akte komen onder meer de volgende bepalingen voor:
"E. Dat de onderhavige overeenkomsten van verkoop en koop voorts zijn geschied onder de navolgende bepalingen:
1. De verkopers verplichten zich de koper of de door laatstgenoemde aan te wijzen derde(n), van het verkochte een recht van eigendom te verschaffen dat:
......
d. vrij is van huren, pachten en aanspraken krachtens huurbescherming en ongevorderd.".
"6. Het verkochte behoort met ingang van heden in economische zin in eigendom aan de koper, doch zal tot een nader te bepalen tijdstip geheel ten name van de verkopers blijven staan.".
"F....
1. Partijen verplichten zich op eerste vordering van één hunner, zonder enige nadere prestatie over te dragen het onroerend goed, zulks in zijn geheel en wel zodra de bij deze overgedragen cultuurgrond vrij komt van pacht.
2. De juridische levering van het verkochte zal geschieden rechtstreeks aan de koper, op een nader door partijen te bepalen tijdstip, doch niet eerder dan dat de grond vrij komt van pacht.".
2.4. Ten tijde van de gedeeltelijke staking van belanghebbende kon een melkquotum op drie manieren worden overgedragen, namelijk tezamen met het gehele bedrijf, tezamen met de eigendom van cultuurgronden of in combinatie met het verlenen van pachtrechten op cultuurgronden. Bij deze laatste mogelijkheid verviel in de praktijk de pacht na een jaar.
Belanghebbende heeft via B van deze derde mogelijkheid gebruik gemaakt.
2.5. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 000.000,--. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur het aangegeven inkomen verhoogd met onder meer
ƒ 76.000,--, hogere opbrengst melkquotum.