ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6021
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - meervoudig
- P.J.M. Bongaarts
- R.J. Koopman
- prof. J.W. Zwemmer
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de aanslag vennootschapsbelasting en de deelnemingsvrijstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2000 uitspraak gedaan in het beroep van W BV tegen de uitspraak van de Inspecteur inzake de opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het boekjaar 1991/1992. De zaak ontstond na een aanslag die was berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 000.000,--. Na bezwaar handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2000 zijn beide partijen gehoord en hebben zij pleitnota's ingediend.
De kern van het geschil betrof de vraag of belanghebbende, met een bezit van 0,76% in J BV, voldeed aan de eisen van artikel 13, lid 3, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VpB'69). De Inspecteur stelde dat belanghebbende een zuivere holding was zonder activiteiten, terwijl belanghebbende betoogde dat zij wel degelijk een onderneming dreef in het kader van bedrijfsopvolging. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet enkel streefde naar rendement, maar dat haar aandelenbezit meer was dan een belegging. Dit leidde tot de conclusie dat aan de eisen van de Wet VpB'69 was voldaan.
Het Hof vernietigde de bestreden uitspraak van de Inspecteur en verminderde de aanslag tot een belastbaar bedrag van ƒ 150.467,--. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op ƒ 2.840,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de functie van aandelenbezit in de context van bedrijfsopvolging en de beoordeling van de activiteiten van de vennootschap.